ECLI:NL:GHLEE:2010:BO9742

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.059.262
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over uithuisplaatsing van minderjarigen en thuisplaatsing bij de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], en de mogelijkheid van thuisplaatsing bij hun moeder. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.S. Bauer, had verzocht om de terugplaatsing van haar kinderen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De beslissing is gebaseerd op een aantal rapportages die zijn ingediend na een eerdere tussenbeschikking van het hof op 6 juli 2010. Deze rapportages, opgesteld door deskundigen, gaven onvoldoende inzicht in de opvoedingssituatie van de moeder en de ontwikkeling van de kinderen.

Het hof heeft vastgesteld dat de rapportages weliswaar aangeven dat de moeder in staat zou zijn om [kind 1] thuis op te voeden, maar dat er te veel onduidelijkheden en twijfels bestaan over haar opvoedingscapaciteiten en de veiligheid van de thuissituatie. De rapportages wezen op een gebrek aan recente observaties en informatie over de ontwikkeling van de kinderen, met name [kind 3], en de huidige psychische toestand van de moeder. Het hof heeft ook opgemerkt dat [kind 2] een sterke hechting heeft aan zijn pleegouders en dat zijn opvoeding specifieke aandacht vereist, wat de draagkracht van de moeder te boven gaat.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] te bekrachtigen, omdat deze nog steeds noodzakelijk is voor hun verzorging en opvoeding. Het hof heeft het verzoek van de moeder om de kinderen thuis te plaatsen afgewezen, en de beschikking waarvan beroep bekrachtigd. De zaak is behandeld in aanwezigheid van de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg Friesland en de pleegvader.

Uitspraak

Beschikking d.d. 2 december 2010
Zaaknummer 200.059.262
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.S. Bauer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ,
Belanghebbenden:
1. [naam],
wonende op een onbekend adres,
hierna te noemen: de vader,
2. de familie [naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
De inhoud van de tussenbeschikking van 6 juli 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na voormelde tussenbeschikking is op 5 oktober 2010 ter griffie van het hof ingekomen een psychologisch civielrechtelijke rapportage betreffende de moeder van 1 oktober 2010, opgemaakt door drs. A. de Jong (orthopedagoog/gz-psycholoog), en een rapportage forensisch psychiatrisch onderzoek betreffende de moeder van 30 september 2010, opgemaakt door dr. I.E. Troost (kinder- en jeugdpsychiater).
Ter zitting van 11 oktober 2010 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Bauer, mr. F.M. de Jong en mevrouw E.M. Bolhuis namens BJZ, en de pleegvader.
De verdere beoordeling
Ten aanzien van de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing
1. Blijkens de tussenbeschikking van het hof van 6 juli 2010 gaven de (toen) voorliggende stukken onvoldoende inzicht om de vraag te beantwoorden of tot thuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] kon worden overgegaan. Hierbij heeft het hof overwogen dat het verzoek van BJZ tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] en de opvatting van BJZ dat terug-plaatsing in het geheel niet meer aan de orde is, vrijwel geheel is gebaseerd op observaties die in 2008 hebben plaatsgevonden en dat er geen recente observaties hebben plaatsgevonden, zodat niet bekend is of en in hoeverre de moeder thans in staat is de opvoeding van zowel [kind 1] en [kind 2] als haar jongste zoon [kind 3] voor haar rekening te nemen. Het hof heeft daarop het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) bevolen een deskundigen-onderzoek te (laten) verrichten naar de mogelijkheden van terugplaatsing van [kind 1] en [kind 2] bij de moeder.
2. In de naar aanleiding van de tussenbeschikking uitgebrachte rapportages wordt geconcludeerd dat de (praktische) pedagogische vaardigheden van de moeder voldoende zijn, althans dat het in de lijn der verwachting ligt dat zij - mits zij haar medicatie blijft gebruiken - de kinderen voldoende basale zorg, bescherming, veiligheid en stabiliteit kan geven. Ten aanzien van de affectieve vaardigheden van de moeder wordt opgemerkt dat er voldoende acceptatie en warmte is, maar dat het fysieke contact tussen de moeder en de kinderen te beperkt is door de geringere belastbaarheid vanwege de negatieve symptomen van en bijwerkingen van de medicatie voor haar schizofrenie. Met betrekking tot [kind 2], die blijkens de rapportages gehecht is aan zijn pleegouders en veel minder aan de moeder, wordt geadviseerd hem in het pleeggezin waar hij verblijft verder te laten opgroeien, mede omdat hij van jongs af aan aan de pleegouders is gehecht en hij vanwege gedragsproblemen specifieke aandacht vraagt in de opvoeding. Verder komt in de rapportages naar voren dat de voor [kind 2] vereiste opvoedingssituatie de draagkracht van de moeder waarschijnlijk te boven gaat.
Uit de rapportages blijkt dat de onderzoekers van mening zijn dat de moeder in staat moet worden geacht om - met de nodige begeleiding - in ieder geval [kind 1] thuis op te voeden, samen met [kind 3]. [kind 1] is onvoldoende gehecht in het pleeggezin, is daar ongelukkig en stelt zich niet langer open voor een effectieve opvoedingsrelatie met de pleegouders. [kind 1] is meer gehecht aan haar moeder. Aangezien een thuisplaatsing de ontwikkeling van [kind 1] ten goede kan komen, wordt geadviseerd [kind 1] terug te plaatsen bij de moeder.
3. Hoewel in de opgemaakte rapportages wordt geadviseerd om [kind 1] bij de moeder terug te plaatsen, is het hof, met BJZ, van oordeel dat deze rapporten te veel onduidelijkheden bevatten ten aanzien van en twijfel laten bestaan over de opvoedingssituatie bij de moeder om te kunnen komen tot een thuisplaatsing van [kind 1]. Zo is onduidelijk hoe het de moeder met betrekking tot de opvoeding van [kind 3] afgaat; er is geen informatie beschikbaar over zijn ontwikkeling. Omdat [kind 3] niet mee is geweest naar de interactieobservatie, heeft men de moeder ook niet kunnen beoordelen in het gezelschap van al haar drie kinderen tezamen. In de rapporten komt het gebrek aan responsiviteit en initiatief en de beperkte belastbaarheid en affectieve beschikbaarheid van de moeder aan de orde. In de psychiatrische rapportage komt naar voren dat men verwacht dat de moeder de zorg voor [kind 1] naast die van [kind 3] aankan, maar een voldoende onderbouwing van deze verwachting ontbreekt. Wel wordt opgemerkt dat niet goed te beoordelen is hoe de moeder reageert bij verzet of boosheid van de kinderen, aangezien de kinderen tijdens de observatie rustig waren en geen ruzie maakten. In de psychologische rapportage wordt gesteld dat de moeder de indruk wekt dat zij in een meer ontspannen situatie wel de capaciteiten bezit om adequaat sensitief en responsief te zijn. Het hof merkt op dat het slechts gaat om een indruk die de moeder bij de rapporteur gewekt heeft. Of de moeder in een meer ontspannen situatie ook daadwerkelijk sensitief of responsief zal (kunnen) reageren, is niet nader onderzocht.
Voorts komt naar voren dat de moeder te weinig structuur en ordening aanbrengt in het contact met de kinderen, maar verwacht wordt dat de moeder, als zij in haar eigen leefsituatie verkeert en er weinig spanning en stress is, voldoende in staat is de leefwereld voor de kinderen te kunnen structureren. Dit leidt de onderzoeker af uit de omstandigheid dat de moeder, naarmate de observatie vorderde en de moeder zich meer ontspannen voelde, liet zien dat zij de spelsituatie kon structureren en ook pedagogische en affectieve behoeften van de kinderen signaleerde. Echter, de moeder is op dit punt niet in haar eigen leefsituatie beoordeeld en onderzocht en daarnaast kan niet gezegd worden dat er in de leefsituatie van de moeder weinig spanning en stress is. Het hof merkt in dit kader op dat in beide rapporten naar voren komt dat de moeder een beperkt budget heeft om van te leven, hetgeen stress voor haar oplevert. Daarnaast is gebleken dat de moeder - naast haar familie - in het geheel geen sociale contacten heeft, waar zij een beroep op zou kunnen doen. Er bestaat naar het oordeel van het hof tevens onduidelijkheid over het gedrag en de houding van [kind 1]. Blijkens beide rapportages zit zij niet lekker in haar vel en is zij niet gelukkig in het pleeggezin. Ter zitting van het hof is dit door de pleegvader weersproken, echter de pleegmoeder, zo blijkt uit de rapportages, heeft wel aangegeven dat [kind 1] veel verzet toont en niet bereikbaar is voor de pleegmoeder. [kind 1] zal zich, zo wordt in de rapportages vermeld, hoogstwaarschijnlijk prettiger gaan voelen wanneer zij bij de moeder wordt thuisgeplaatst. Naar het oordeel van het hof komt uit de rapportages niet duidelijk naar voren of het gedrag en de houding van [kind 1], die zelf heeft aangegeven niet te weten bij wie zij hoort, voortvloeien uit het feit dat zij daadwerkelijk in het pleeggezin niet op haar plek zit en graag bij haar moeder wil wonen of dat er wellicht sprake is van een loyaliteitsconflict. Mede in aanmerking genomen dat [kind 1], toen zij nog thuis woonde, geparentificeerd gedrag liet zien door het appel dat de moeder op haar deed, acht het hof het in het belang van [kind 1] dat dit nader wordt onderzocht. Ten slotte is er onduidelijkheid over de huidige psychische toestand van de moeder, nu recente informatie van haar behandelend psychiater ontbreekt.
4. De hiervoor besproken onduidelijkheden maken dat er nog steeds twijfel bestaat over de veiligheid van [kind 1] in de thuissituatie bij moeder. Naar het oordeel van het hof is daardoor onvoldoende zeker dat haar gezondheid en de veiligheid bij thuisplaatsing thans geen gevaar (meer) zullen lopen. Ten aanzien van [kind 2] is het hof, met BJZ en overeenkomstig het advies van de rapporteurs, van oordeel dat een voortzetting van de uithuisplaatsing in zijn belang noodzakelijk is, gelet op de hiervoor besproken onduidelijkheden ten aanzien van de opvoedingssituatie bij de moeder thuis, de gehechtheid van [kind 2] aan de pleegouders en in aanmerking genomen dat hij vanwege gedragsproblemen specifieke aandacht vraagt in de opvoeding die de draagkracht van de moeder te boven zal gaan. Het hof ziet, gelet op de korte tijd dat de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing nog loopt (tot 13 december 2010) geen gelegenheid meer om nader onderzoek te laten verrichten naar voornoemde onduidelijkheden. Naar het oordeel van het hof dient een en ander in een ander kader, zo mogelijk bij een volgende verlengingsprocedure, onderzocht te worden.
5. In het licht van al het vorenstaande, een en ander in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] nog immer noodzakelijk is voor hun verzorging en opvoeding.
Slotsom
6. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, J.G. Idsardi en E. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 december 2010 in bijzijn van de griffier.