Parketnummer: 24-002086-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-744084-07 en 17-744141-07
Arrest van 29 december 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 12 augustus 2008 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 17-744084-07 en 17-744141-07 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft op de vordering van de benadeelde partijen beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake van het in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 123, 63 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zaak A (17/744084-07)
1.
hij op of omstreeks 9 april 2007,
te [plaats 1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 1], op de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto - terwijl die [benadeelde 1] zich gedeeltelijk (voorovergebogen met zijn bovenlichaam) in die door hem, verdachte, bestuurde auto bevond - is gaan rijden en de snelheid van die auto is gaan verhogen, waardoor die [benadeelde 1] zich genoodzaakt achtte zich aan de portier van die auto, in elk geval aan die auto, vast te grijpen en zich aldus door die auto te
laten meevoeren over een afstand (van ongeveer 30 meter), waarna die [benadeelde 1] (uiteindelijk) die portier/auto heeft losgelaten en ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 9 april 2007, te [plaats 1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 1], opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto), toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [straat], in elk geval op een weg;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 9 april 2007 te [plaats 1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 1], opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, buiten het bereik van de rechthebbende op die (personen)auto en/of op een voor die rechthebbende op die (personen)auto onbekende plaats heeft gebracht en/of/aldus heeft weggemaakt.
zaak B (17/744141-07)
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2007, te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2], meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk beledigend [slachtoffer], in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile vieze
stinkteef" en/of "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 27 augustus 2007, te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2], opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Vrijspraak ten aanzien van zaak A, feit 1
Het hof acht op basis van de toedracht van het gebeuren zoals dat blijkt uit de verklaringen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Tussen verdachte en aangever is op 9 april 2007 ruzie ontstaan naar aanleiding van ergernis over verkeersgedrag van zowel verdachte als aangever en als gevolg van hun beider reactie hierop.
Verdachte is op enig moment achter het stuur gaan zitten van de auto die aangever met draaiende motor op de weg achtergelaten had. Verdachte is gaan rijden en aangever heeft getracht hem dit te beletten of hem in ieder geval te laten stoppen. Hierbij is aangever half in de auto, als het ware met de rijdende auto meegelopen, totdat hij deze, in verband met de nabijheid van paaltjes langs de weg, moest loslaten om te voorkomen dat het nog geopende portier zou dichtslaan tegen zijn benen.
Uit geen van de afgelegde verklaringen, behalve die van aangever, blijkt dat verdachte als bestuurder van de auto snelheid heeft vermeerderd. Het hof gaat er van uit dat onvoldoende vast staat dat er van snelheidsvermeerdering sprake is geweest.
Volgens verdachte was zijn opzet er slechts op gericht weg te komen van (de plaats van) het gevecht en heeft hij steeds geprobeerd aangever weg te duwen uit de auto.
De gedragingen van verdachte onder deze omstandigheden zijn niet van dien aard dat daaruit moet worden afgeleid dat deze naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof acht derhalve niet bewezen hetgeen in zaak A onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Aan verdachte is in zaak A onder 2 ten laste gelegd dat hij opzettelijk wederrechtelijk als bestuurder in een auto heeft gereden. Uit de in dossier het aanwezige verklaringen, waaronder ook die van verdachte, blijkt dat verdachte, na de ruzie met aangever [benadeelde 1] in de auto van (de partner van) [benadeelde 1] is gestapt en hierin is weggereden. Nu verdachte niet de toestemming had van [benadeelde 1] (of diens partner [benadeelde 2]) om de auto te gebruiken, heeft hij hierin wederrechtelijk gereden.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zaak A (17/744084-07)
2.
hij op 9 april 2007, in de gemeente [gemeente 1], opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto), toebehorende aan [benadeelde 2], als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [straat];
zaak B (17/744141-07)
1.
hij op 27 augustus 2007, te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2], opzettelijk beledigend [slachtoffer], in haar tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile vieze stinkteef" en "kankerhoer";
2.
hij op 27 augustus 2007, te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2], opzettelijk en wederrechtelijk een auto, toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 2 primair en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
zaak A
onder 2 primair:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994;
zaak B
onder 1:
eenvoudige belediging;
onder 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid
Namens verdachte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het in zaak A onder 2 genoemde feit sprake is van noodweer dan wel noodweerexces. Hiertoe is aangevoerd dat de voorafgaande ruzie tussen verdachte en aangever [benadeelde 1], werd geïnitieerd door [benadeelde 1]. Verdachte heeft eerst teruggevochten, maar is vervolgens gevlucht. De enige mogelijkheid die verdachte hiertoe zag, was het gebruik van de auto waarin [benadeelde 1] reed, aldus de raadsman.
Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte zich bevond in een situatie van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen hij zich slechts kon verdedigen door weg te rijden met de auto van [benadeelde 1]. Gelet op de in het dossier aanwezige verklaringen acht het hof niet aannemelijk dat verdachte geen andere mogelijkheid had om zich aan de situatie te onttrekken dan de door hem gekozen manier. Zo had verdachte bijvoorbeeld op zijn fiets weg kunnen fietsen of had hij weg kunnen lopen, bijvoorbeeld naar een van de nabijgelegen woningen. Uit de verklaring van de getuige [getuige] blijkt verder dat het de verdachte was die, na de eerste klappen van de aangever, steeds opnieuw de confrontatie opzocht. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat overigens ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 9 april 2007 opzettelijk wederrechtelijk op de weg gereden in een personenauto die toebehoorde aan [benadeelde 2]. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van deze [benadeelde 2].
Daarnaast heeft verdachte op 27 augustus 2007 [slachtoffer] uitgescholden en heeft hij vervolgens tegen haar auto geschopt, waardoor deze beschadigd is. Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens [slachtoffer] en inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 oktober 2010, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht, en zoals die blijken uit het rapport van de Reclassering Nederland van 15 december 2010. Gelet hierop alsmede op de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten, acht het hof in de onderhavige zaak een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof komt tot een lagere straf dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde 2] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard en dat zij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering in eerste aanleg deels wel en deels niet is toegewezen en dat de benadeelde partij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen.
Nu aan de verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 266 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte in zaak A onder 2 primair en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A onder 2 primair en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. S. Zwerwer en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier. Mr. Zwerwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.