ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8300

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001731-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor zware mishandeling met schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 13 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij hij op 1 februari 2008 in de gemeente [gemeente] een persoon genaamd [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door deze in het gezicht te stompen, wat resulteerde in een dubbele kaakbreuk. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast was er een schadevergoeding van € 1500,- aan de benadeelde partij toegewezen.

De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat het hof het ten laste gelegde bewezen zou verklaren en de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een werkstraf van 180 uren en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 2000,-. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een werkstraf op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf. De vordering van de benadeelde partij tot € 1500,- werd toegewezen, terwijl het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaarde in zijn vordering.

Het hof heeft bij de strafmotivering rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn inspanningen om zijn schulden te beheren en zijn vooruitzichten op een nieuwe baan. Het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was, gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte. De tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Het hof heeft de zaak met zorg behandeld en de belangen van zowel de verdachte als de benadeelde partij in overweging genomen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001731-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-652545-08, 18-655046-06 (tul)
Arrest van 13 december 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 19 november 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft aan verdachte een maatregel opgelegd, heeft een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij en heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het aan verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft de advocaat-generaal de ten uitvoerlegging gelast van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 1 februari 2008, in de gemeente [gemeente], aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (op 2 plaatsen gebroken kaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk 2 maal in het gezicht te stompen en/of slaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 1 februari 2008 in de gemeente [gemeente], aan een persoon genaamd
[benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, op 2 plaatsen gebroken kaak, heeft toegebracht, door deze opzettelijk in het gezicht te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
zware mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 1 februari 2008 in het uitgaanscentrum van de stad [plaats] schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Verdachte heeft [benadeelde] hard met zijn vuist in het gezicht geslagen, waarbij [benadeelde] een dubbele kaakbreuk heeft opgelopen. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde].
Het hof heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 september 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens mishandeling.
Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring is [benadeelde] geopereerd aan zijn kaak en heeft hij een aantal weken veel pijn gehad. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, conform de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting, in beginsel passend en geboden is. Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte reden om van deze oriëntatiepunten af te wijken. Uit de stukken blijkt dat verdachte een onevenwichtige periode achter de rug heeft waarin, mede door persoonlijke problemen, veel schulden zijn ontstaan. Verdachte heeft samen met zijn vriendin waarmee hij inmiddels samenwoont een analyse van zijn schulden gemaakt en heeft, onder meer door het volgen van een cursus, geleerd om te gaan met zijn financiële middelen op een wijze die hem thans in staat stelt al zijn schuldeisers af te lossen. Verdachte heeft daartoe zelf betalingsregelingen getroffen. Ter zitting heeft verdachte aangegeven zicht te hebben op een nieuwe baan. Het lijkt erop dat verdachte enige structuur in zijn leven heeft gebracht en het hof is van oordeel dat deze ontwikkeling niet dient te worden doorkruist door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof zal conform de eis van de advocaat-generaal aan verdachte een werkstraf opleggen van na te melden duur. Het hof zal tevens aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, teneinde verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg gedeeltelijk is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Blijkens het voegingsformulier vordert de benadeelde partij een vergoeding van immateriële schade van € 2000,-.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1500,- toewijsbaar, nu naar het oordeel van het hof voldoende is komen vast te staan dat door het bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij tot dat bedrag schade is berokkend en dat de schade aan verdachte kan worden toegerekend. Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in de vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aan verdachte zal tevens de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 18 september 2007 met parketnummer 18-655046-06 is verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 3 oktober 2007 en de proeftijd is op die datum ingegaan.
De officier van justitie heeft gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf omdat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd schuldig zou hebben gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Nu gebleken is dat veroordeelde het hiervoor bewezen verklaarde feit heeft begaan vóór het einde van proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf gelasten.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend vijfhonderd euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter te Groningen van 18 september 2007 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter, mr. P.W.J. Sekeris en mr. H.J. de Ruijter, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier.