ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8145

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003196-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van opzettelijke overtreding van de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte is beschuldigd van opzettelijke overtredingen van de Opiumwet, specifiek artikel 3 onder C en artikel 2 onder C. De politierechter sprak de verdachte vrij van twee van de vier ten laste gelegde feiten, maar veroordeelde hem voor de overige twee. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen de vrijspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte verklaard dat zij de verdachte ter zitting mocht verdedigen. De advocaat-generaal vorderde een werkstraf van dertig uren, waarvan tien uren voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verbalisanten bevoegd waren om de auto van de verdachte te doorzoeken op basis van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering, omdat er sprake was van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit. De verdachte had namelijk vrijwillig een hoeveelheid hennep overhandigd aan de verbalisanten. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de opzettelijke overtredingen van de Opiumwet en legde een werkstraf op van dertig uren, met een voorwaardelijk deel van tien uren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoon van de verdachte, die niet eerder in aanraking was gekomen met de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003196-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-754087-09
Arrest van 10 december 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 25 november 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte
mr. C. Niens, advocaat te Joure.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en heeft de verdachte wegens de onder 3 en 4 ten laste gelegde misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft het hoger beroep bij akte intrekken rechtsmiddel van
26 januari 2010 beperkt, in dier voege dat het hoger beroep slechts is gericht tegen het in eerste aanleg onder 2 ten laste gelegde feit, waarvan verdachte door de politierechter is vrijgesproken.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, waarvan 10 uren voorwaardelijk.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, ten laste gelegd, dat:
verdachte op of omstreeks 29 april 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 107,80 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
en/of
verdachte op of omstreeks 29 april 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,17 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Ter zitting van het hof is namens verdachte het verweer gevoerd dat de verbalisanten niet bevoegd waren tot het doorzoeken van de auto van verdachte en de daaruit voortvloeiende inbeslagneming van de goederen, hetgeen zou moeten leiden tot uitsluiting van het daarmee verkregen bewijs.
Het hof stelt op grond van het door verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, waarvan de juistheid door of namens verdachte niet is betwist, de volgende gang van zaken vast.
Verbalisanten krijgen van de meldkamer de mededeling dat een getuige had gezien dat een bestuurder van een personenauto, merk Toyota, type Celica, kenteken [kenteken] bier had gedronken en vervolgens was weggereden richting de [straat] te [plaats]. Verbalisanten begeven zich vervolgens derwaarts.
Onderweg krijgen de verbalisanten een mededeling van een collega, dat deze auto het afgelopen weekend was gecontroleerd en dat er diverse soorten drugs in de auto waren aangetroffen. Bij verbalisanten was voorts ambtshalve bekend dat de inzittenden van deze auto tijdens die controle waren aangehouden op grond van de Opiumwet.
Als de verbalisanten de auto zien geven zij, ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften, een stopteken waaraan de bestuurder, verdachte, voldoet.
Bij verdachte wordt een voorlopige ademtest afgenomen. De uitslag daarvan is dat verdachte kennelijk niet onder invloed is van alcoholhoudende drank.
Verbalisanten zien echter wel dat de pupillen van verdachte "vergroot" zijn, dat verdachte zich "vertraagd" beweegt en in zijn gezicht "vreemde" trekken maakt.
Vervolgens vraagt een van de verbalisanten aan verdachte of hij drugs in zijn auto heeft. Verdachte antwoordt daarop dat hij een beetje weed in zijn auto heeft liggen. Op verzoek van deze verbalisant, pakt verdachte een doosje uit de auto met daarin diverse zakjes met vermoedelijk weed.
Daarop delen verbalisanten mee dat zij een onderzoek op grond van de Opiumwet gaan instellen. Nadat verdachte de cautie is gegeven, verklaart verdachte dat hij niet meer drugs bij zich heeft, noch in zijn kleding, noch in de auto.
In de kleding worden geen relevante zaken aangetroffen. Vervolgens wordt de auto doorzocht. Daarin worden, onder andere, de in de tenlastelegging genoemde middelen aangetroffen.
Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, van oordeel dat artikel 9, eerste lid, onder a, van de Opiumwet verbalisanten niet de bevoegdheid bood om de auto te doorzoeken. Uit het proces-verbaal blijkt niet, op grond waarvan verbalisanten redelijkerwijs konden vermoeden, dat in de auto nog meer middelen dan de reeds door verdachte overhandigde weed, aanwezig waren.
Dit neemt niet weg dat verbalisanten op een andere grondslag, te weten
artikel 96b Wetboek van Strafvordering, wel de bevoegdheid hadden tot doorzoeking en inbeslagneming. Artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering kent deze bevoegdheid toe aan opsporingsambtenaren in geval van - onder andere - ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit. Nu verdachte voorafgaand aan de doorzoeking vrijwillig bijna 5 gram hennep aan verbalisanten heeft overhandigd, is er sprake van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit. Daaraan doet niet af dat, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, het feit betrekking heeft op een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik. Het hof is daarom - met de advocaat-generaal - van oordeel dat de verbalisanten bevoegd waren om de auto te doorzoeken en verwerpt het namens verdachte gevoerde verweer. Er is geen reden tot uitsluiting van het bewijs van de uit de doorzoeking en inbeslagneming verkregen resultaten.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
verdachte op 29 april 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 107 gram van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
en
verdachte op 29 april 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,17 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 29 april 2009 schuldig gemaakt aan opzettelijke overtreding van de Opiumwet door GHB en amfetamine aanwezig te hebben. De strafwaardigheid van overtredingen van de Opiumwet is in zijn algemeenheid gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van drugs voor de volksgezondheid vormt en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister
d.d. 1 september 2010 is gebleken dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Opiumwet. Het hof zal aan verdachte - conform de vordering van de advocaat-generaal - een werkstraf opleggen van na te noemen duur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van dertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot tien uren, subsidiair vijf dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. W.M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van K.J. Reinke als griffier.