ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8087

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001545-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens belaging met voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte is veroordeeld voor belaging van een dorpsgenote, waarbij hij zich stelselmatig heeft opgehouden nabij haar woning en door de ramen naar binnen heeft gekeken. De gedragingen van de verdachte zijn gekwalificeerd als zodanig dat ze gericht waren op het dwingen van het slachtoffer om iets te dulden, wat heeft geleid tot een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 60 uren. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 1.000,- is toegewezen voor immateriële schade. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat de belaging in de periode van 1 januari 1997 tot 12 juli 2000 niet strafbaar was. De verdachte is vrijgesproken van het tweede feit, omdat de gedragingen in een kort tijdsbestek geen stelselmatigheid opleverden. De uitspraak benadrukt de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en de impact die dit heeft gehad op haar leven.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001545-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-605936-06
Arrest van 2 december 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 6 juni 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Y. van Maarwijck, advocaat te Meppel.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en heeft een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde en zal veroordelen voor het onder 1 ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod en een straatverbod. Daarbij heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - zoals gewijzigd in eerste aanleg - ten laste gelegd, dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 27 november 2006, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], in elk geval van een ander, met het oogmerk die die [benadeelde], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte in genoemde periode - zich vele malen, althans meermalen, opgehouden (na)bij de woning van die [benadeelde] en/of - meermalen voor de/een raam van de woning van die [benadeelde] gestaan en/of in de woning gekeken, althans getracht in de woning te kijken;
2.
hij op of omstreeks 27 november 2006, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte zich toen aldaar bij de woning van die [benadeelde] opgehouden en/of door de/een raam van die woning naar binnengekeken, althans getracht naar binnen te kijken.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie ten aanzien van feit 1
Artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, waarin de ten laste gelegde belaging strafbaar is gesteld, is in werking getreden per 12 juli 2000. Nu geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling, dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 1 voor zover dit de periode van 1 januari 1997 tot 12 juli 2000 betreft.
Vrijspraak feit 2
De gedragingen zoals deze onder 2 ten laste zijn gelegd leveren in een kort tijdsbestek van één dag op zichzelf geen stelselmatigheid op in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht derhalve niet bewezen hetgeen onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof betoogd, dat verdachte geen oogmerk had om [benadeelde] te dwingen iets te doen, niet te doen, iets te dulden en/of vrees aan te jagen. Verdachte dient als gevolg hiervan te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde belaging, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vast staat dat verdachte gedurende een langere periode zich meermalen heeft opgehouden (na)bij de woning van [benadeelde], meermalen voor een raam van die woning heeft gestaan en in de woning heeft gekeken.
De hiervoor omschreven gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het dwingen van [benadeelde] om iets te dulden - namelijk het dulden begluurd te worden door verdachte - dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte het oogmerk had om dit gevolg te laten intreden. Mede gelet op de omstandigheid dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven omtrent zijn motieven voor de ten laste gelegde gedragingen en ook anderszins geen redelijk doel voor die gedragingen is gebleken, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk had om [benadeelde] te dwingen iets te dulden. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 27 november 2006, te [plaats], in de gemeente [gemeente], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], met het oogmerk die [benadeelde], te dwingen iets te dulden, immers heeft verdachte in genoemde periode - zich meermalen, opgehouden (na)bij de woning van die [benadeelde] en - meermalen voor een raam van de woning van die [benadeelde] gestaan en in de woning gekeken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
1. Belaging.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 januari 2005 tot en met 27 november 2006 schuldig gemaakt aan belaging van zijn dorpsgenote, [benadeelde], door haar stelselmatig te begluren. Dit begluren vond in de nachtelijke uren plaats. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde] d.d. 20 oktober 2010 blijkt dat het handelen van verdachte een grote impact heeft gehad op het leven van [benadeelde], een alleenstaande moeder, en dat van haar kinderen, dat verdachte haar angst heeft aangejaagd en een ernstige inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. [benadeelde] heeft verklaard sinds 1997 reeds te worden begluurd door verdachte. Verdachte heeft ter zitting van het hof toegegeven dat hij er in dat jaar al mee is begonnen.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 september 2010 - eenmaal eerder door de kantonrechter is veroordeeld voor een andersoortig feit. Dit zal het hof niet bij de strafoplegging laten meewegen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden is. Het hof ziet echter in de omstandigheden dat verdachte inmiddels elders woont en sinds eind 2006 niet meer bij de woning van [benadeelde] is geweest reden om deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zoals ook door de advocaat-generaal was gevorderd. Hieraan zullen twee bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het dictum worden verbonden. Deze straf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Gezien de ernst van het feit acht het hof daarnaast een werkstraf van 80 uren een passende bestraffing, maar zal gezien de overschrijding van de redelijke termijn een werkstraf van 60 uren opleggen. De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet geen recht aan de ernst van het feit.
Benadeelde partij [benadeelde]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Blijkens het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,-.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 1.000,- toewijsbaar, nu naar het oordeel van het hof voldoende is komen vast te staan dat door het onder 1. bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij tot dat bedrag immateriële schade is berokkend en dat de schade aan verdachte kan worden toegerekend. Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 45,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van feit 1 voor zover dit de periode 1 januari 1997 tot 12 juli 2000 betreft;
verklaart het verdachte onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
stelt als bijzondere voorwaarden:
dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact, in welke vorm dan ook, zal opnemen met [benadeelde];
dat verdachte de straat waarin [benadeelde] woont, te weten de [adres] te [plaats] gedurende de proeftijd niet zal betreden;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [plaats], tot een bedrag van duizend euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot op deze uitspraak begroot op vijfenveertig euro - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [plaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. A. Dijkstra en
mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier.