ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7575

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000839-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het kweken van hennep in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 17 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1949, werd veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, voor het opzettelijk telen van hennep. De verdachte stelde dat het onrechtvaardig was dat hij werd vervolgd voor het kweken van hennep, terwijl in coffeeshops softdrugs mochten worden verkocht. Het hof oordeelde echter dat de wetgever het verbod op het telen van hennep had gehandhaafd, ondanks de geschetste dilemma's. Het hof benadrukte dat het gebonden is aan de wet en de innerlijke waarde en billijkheid van de wet niet mag beoordelen. De strafbaarheid van het telen van hennep is een uitgangspunt voor de rechter, en er was geen plaats voor een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie of vrijspraak op basis van de door de verdachte aangevoerde argumenten. Het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van de verdachte, in aanmerking genomen en achtte de verdachte strafbaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het ten laste gelegde bewezen, met de kwalificatie van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft erkend hennep te hebben gekweekt en heeft gepleit voor de legalisering van hennepteelt, maar het hof zag geen aanleiding om van strafoplegging af te zien.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000839-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-756366-08
Arrest van 17 december 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 17 maart 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1949] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 8 april 2008 tot en met 9 september 2008 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres], aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 850 henneptoppen, althans een hoeveelheid aan delen van hennepplanten, en/of een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 400 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bespreking van het verweer
Verdachte stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat hij moet worden vrijgesproken omdat de aan de orde zijnde bepaling uit de Opiumwet een dode letter is, die haaks staat op de realiteit. Het is, naar de mening van verdachte, onwaardig en onrechtvaardig dat hij wordt vervolgd en veroordeeld voor het kweken van hennep, terwijl in coffeeshops softdrugs mogen worden verkocht.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
De wetgever heeft het door de verdachte geschetste dilemma - het gedogen van het verkopen door coffeeshops en het tegelijkertijd verbieden diezelfde coffeeshops te bevoorraden - onder ogen gezien en desondanks het verbod van artikel 3 onder B in de Opiumwet gehandhaafd.
De door de verdachte naar voren gebrachte argumenten zijn in dat verband niet nieuw.
Het Hof verwijst daarbij als voorbeeld naar de brief van de Minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 29 september 2004 (TK 2004-2005, 24077, nr. 138) waarin de volgende passage is opgenomen:
"Herhaaldelijk wordt in de discussie over de zogeheten "achterdeurproblematiek" door voorstanders van regulering erop gewezen dat een gesloten systeem van gereguleerde teelt en handel in cannabis een oplossing zou bieden voor deze problematiek: door het gedoogbeleid uit te breiden naar de productie en handel van cannabis zou de paradoxale situatie - dat de verkoop van cannabis gedoogd wordt, terwijl de teelt en aanvoer daarvan strafrechtelijk gehandhaafd wordt - opgeheven kunnen worden. Voorkomen kan worden dat de coffeeshophouder voor zijn producten afhankelijk is van criminele leveranciers en dat de productie en aanvoer van cannabis een lucratieve bezigheid blijft voor de georganiseerde criminaliteit. Daarmee zou - zo wordt gesteld - de criminalisering van de productie en handel van cannabis teniet gedaan kunnen worden. Bovendien zou op deze wijze de handhavingslast teruggedrongen kunnen worden. Naast een voedingsbodem voor de georganiseerde criminaliteit, zou de "achterdeur" als gevolg van een illegale aanvoer veel overlast rond coffeeshops met zich meebrengen. Naast deze argumenten, wordt ten slotte veelal als argument voor regulering aangevoerd dat dit leidt tot een beperking van de gezondheidsrisico's voor de gebruiker, aangezien op deze wijze kwaliteitseisen aan de cannabis gesteld kunnen worden."
Het hof stelt vast dat de door - onder meer - de verdachte naar voren gebrachte argumenten de wetgever tot dusver nog niet op andere gedachten heeft gebracht. Het hof is gebonden aan de wet en mag de innerlijke waarde en billijkheid van de wet niet beoordelen (artikel 11 van de Wet algemene bepalingen). Dit uitgangspunt is een pijler van de democratische rechtsstaat waarin de wetgevende en de rechtsprekende macht principieel van elkaar zijn gescheiden. De strafbaarheid van het telen, bewerken en verwerken van hennep(-planten) is derhalve het uitgangspunt voor de rechter. Voor een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, dan wel vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging op de door verdachte aangevoerde argumenten is in de situatie van verdachte dan ook geen plaats.
Het hof verwerpt daarom het verweer.
Bewijsmiddelen
Het hof heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
1.
Een proces-verbaal van bevindingen, nummer [nummer], d.d. 2 oktober 2008 op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, [verbalisant 2], brigadier van politie, [verbalisant 3] surveillant van politie, [verbalisant 4] aspirant van politie, en [verbalisant 5], aspirant van politie, allen van politieregio Fryslan, team Stellingwerf (dossierpagina's 17 tot en met 20 van een dossierproces-verbaal, nummer [nummer], d.d. 17 november 2008 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], voornoemd) inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verbalisanten:
Op 9 september 2008 bereikten wij het perceel [adres] te [plaats]. Toen wij nabij de woning waren zagen wij in de tuin, welke aan de woning grenst, al enkele tientallen hennepplanten staan. In de tuin werden wij aangesproken door [verdachte], geboren op [1949] te [geboorteplaats]. Hij vertelde dat hij hennep kweekte. De verdachte liet ons enkele plastic kassen zien welke gelegen waren achter op het erf van de verdachte. In de plastic kassen zagen we enkele tientallen hennepplanten. We hebben de gehele plaats delict opgedeeld in drie delen. Deel A; de meest linkse kas, Deel B; de meest rechtse kas, beide gezien vanuit de woning, en deel C; de buitenplanten. Wij zagen dat er op het erf gelegen rond de woning [adres] in de tuin overal hennepplanten waren gepland. Achter de woning vielen enkele hennepplanten ons op omdat deze wel een lengte hadden van 350 cm. In totaal werden rondom de woning 134 (honderdvierendertig) hennepplanten van verschillende lengte inbeslaggenomen. Wij zagen dat in kas A enkele rijen stonden met hennepplanten. In deze kas werden door ons inbeslaggenomen 80 (tachtig) hennepplanten met gemiddelde lengte van 125 centimeter. Toen we in kas B kwamen zagen wij dat de gehele kas volstond met hennepplanten. In deze kas werden inbeslaggenomen 186 (honderdzesentachtig) hennepplanten. In een schuurgedeelte, welke grensde aan de woning, werden door ons aan enkele gespannen draden nog 850 (achthonderdvijftig) gedroogde henneptoppen aangetroffen en inbeslaggenomen. In totaal werden er 400 (vierhonderd) hennepplanten van diverse lengtes inbeslaggenomen, en werden er 850 (achthonderdvijftig) gedroogde henneptoppen inbeslaggenomen.
2.
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 3 december 2010:
Ik erken dat ik in de periode van 8 april 2008 tot en met 9 september 2008 te [plaats] opzettelijk heb geteeld en bewerkt en verwerkt een hoeveelheid van ongeveer 850 henneptoppen en een hoeveelheid van ongeveer 400 hennepplanten.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij in de periode van 8 april 2008 tot en met 9 september 2008 te [plaats], opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt, (in een pand aan [adres], aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 850 henneptoppen en een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 400 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van een hoeveelheid hennep. Verdachte heeft dit volmondig erkend en is trots op de kwaliteit van de door hem op biologische wijze gekweekte wiet. Verdachte bepleit hartstochtelijk de legalisering van de hennepteelt, niet alleen in de rechtszaal maar ook in de media en bij de politiek. De argumenten die verdachte daarbij aanvoert maken deel uit van de maatschappelijke discussie die ook thans nog actueel is.
Buiten kijf staat echter dat verdachte zich er steeds van bewust is (geweest) dat hij zich met het kweken van hennep schuldig maakt aan een strafbaar feit en daarmee strafvervolging en strafoplegging riskeert. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om van strafoplegging af te zien of om een lagere straf op te leggen dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 september 2010, waaruit blijkt dat verdachte in het recente verleden niet voor strafbare feiten is veroordeeld en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra als griffier.