ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7534

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002928-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon genaamd [slachtoffer] door deze in het gezicht te stompen. Het incident vond plaats op 22 maart 2007, toen de verdachte als buschauffeur optrad. Na een vermeende verkeerssituatie waarbij de verdachte de [slachtoffer] zou hebben afgesneden, zocht de [slachtoffer] confrontatie met de verdachte. Tijdens het instappen van passagiers in de bus drong de [slachtoffer] naar het chauffeurshokje en voelde de verdachte zich bedreigd. Na een confrontatie buiten de bus stompt de verdachte de [slachtoffer] in het gezicht, wat resulteert in een gebroken neus en een afgebroken tand. De politierechter in Groningen had de verdachte eerder veroordeeld, maar de verdachte ging in hoger beroep en voerde aan dat hij handelde uit noodweer of noodweerexces. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een objectieve dreiging die een beroep op noodweer rechtvaardigde. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar verklaarde de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- met een proeftijd van twee jaar, waarbij vervangende hechtenis van tien dagen werd opgelegd bij niet-betaling.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002928-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-652081-07
Arrest van 30 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 28 november 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte subsidiair is tenlastegelegd en hem zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,-, bij niet betaling of verhaal te vervangen door 10 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2007, in de gemeente [gemeente], aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken neustussenschot), heeft toegebracht, door deze opzettelijk in het gezicht te stompen en/of te slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2007, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2007, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
meer subsidiair:
hij op 22 maart 2007, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
meer subsidiair: mishandeling.
Strafbaarheid
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] in zijn gezicht heeft gestompt. Verdachte en zijn raadsman hebben ter terechtzitting van het hof echter een beroep gedaan op noodweer danwel noodweerexces, met als conclusie dat verdachte daarom zou dienen te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de verklaringen in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof, gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Verdachte treedt op 22 maart 2007 op als bestuurder van een bus. Als hij bij de laatste bushalte vóór het busstation in [plaats] wegrijdt, meent de achter hem (in een personenauto) rijdende [slachtoffer] dat verdachte hem bij deze manoeuvre afsnijdt. [slachtoffer] besluit verhaal te halen bij verdachte, op het moment dat verdachte met zijn bus bij de volgende bushalte op het busstation in [plaats] staat en passagiers laat instappen. [slachtoffer] dringt scheldend tussen de passagiers door naar het chauffeurshokje in de bus, waarin verdachte zit. Verdachte voelt zich door het slachtoffer bedreigd en staat op. Verdachte zet [slachtoffer] daarop zijn bus uit en stapt ook zelf uit. Buiten de bus komt [slachtoffer] meermalen in de richting van verdachte. Verdachte drukt hem telkens weg. Als [slachtoffer] nogmaals in zijn richting komt, stompt de verdachte [slachtoffer] in het gezicht. [slachtoffer] begint hierop te bloeden en gaat weg. In het ziekenhuis blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van de stomp van verdachte een gebroken neus heeft opgelopen en dat een tand is afgebroken.
Uit deze gang van zaken blijkt niet dat voor verdachte op dat moment in objectieve zin sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich diende te verdedigen. De verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting van het hof gesteld dat hij meende dat het slachtoffer hem wilde gaan slaan, maar uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof kan geen objectief aanknopingspunt worden gevonden dat die veronderstelling rechtvaardigt. Weliswaar zocht aangever op een vijandige manier de confrontatie met verdachte, maar aangever was al twee keer eerder door verdachte weggeduwd en daarna bij verdachte teruggekomen zonder geweld te gebruiken of daarmee te dreigen. Niet aannemelijk is geworden dat dit anders was op het moment dat verdachte aangever een stomp gaf.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het beroep op noodweer. Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, wordt ook het beroep op noodweerexces te worden verworpen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. De toedracht van het incident is hiervoor reeds uiteengezet. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en heeft hem pijn en letsel toegebracht.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 26 augustus 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke geldboete passend en geboden is. Hierbij wordt onder meer in aanmerking genomen dat het feit is begaan in reactie op maatschappelijk onaanvaardbaar en vijandig gedrag van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van vijfhonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. A. Dijkstra en mr. G. Dam, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Kuiper als griffier.