ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7445

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001562-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over ontvankelijkheid openbaar ministerie en terugverwijzing naar rechtbank Groningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen van 30 mei 2008. De rechtbank had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens was overschreden. Het hof heeft echter geoordeeld dat deze overschrijding niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Groningen om opnieuw recht te doen op basis van de bestaande inleidende dagvaarding, met inachtneming van het arrest van het hof.

De verdachte was niet ter terechtzitting verschenen, maar haar raadsman, mr. M.C. van Linde, was wel aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebaseerd op het onderzoek dat in eerste aanleg heeft plaatsgevonden. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zou vernietigen en de zaak zou terugverwijzen naar de rechtbank. Het hof heeft deze vordering gehonoreerd en het vonnis van de rechtbank vernietigd.

De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven en voorhanden hebben van geld dat afkomstig was uit misdrijven, alsook deelname aan een organisatie die tot doel had misdrijven te plegen, zoals oplichting en witwassen. Het hof heeft in zijn overwegingen ook aandacht besteed aan de mogelijkheid van een eerlijk proces, waarbij de verdediging had aangevoerd dat het tijdsverloop de getuigenverklaringen zou kunnen beïnvloeden. Het hof heeft echter geoordeeld dat het aan de rechter is om de waarde van de getuigenverklaringen te beoordelen, ongeacht het tijdsverloop. Uiteindelijk heeft het hof het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Groningen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001562-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-676021-05
Arrest van 26 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 30 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is haar raadsman mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft bij het vonnis het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en de zaak zal terugverwijzen naar de rechtbank om aldaar te worden berecht en afgedaan.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
Zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 juni 2005, in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2], en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen, een voorwerp, te weten geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middelijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 juni 2005 in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of [gemeente 4] en/of [gemeente 5] en/of [gemeente 1] en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, althans deel heeft uitgemaakt van, een groep samenwerkende personen en/of rechtspersonen - waarvan deel uitmaakten, behalve verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/ofde besloten vennootschap [bedrijf 1] en/of de eenmanszaak [bedrijf 3] en/of de besloten vennootschap [bedrijf 2] en/of de besloten vennootschap [bedrijf 5] en/of de besloten vennootschap [bedrijf 4] en/of de besloten vennootschap [bedrijf 8] en/of de besloten vennootschap [bedrijf 6] en/of de besloten vennootschap [bedrijf 7] en/of één of meer andere(n) - en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk oplichting en/of valsheid in geschrifte en/of witwassen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
In haar vonnis van 30 mei 2008 heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) dermate is overschreden dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging.
Het hof is van oordeel dat, gezien het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2008, overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
De verdediging heeft er voorts op gewezen dat van een eerlijk proces geen sprake meer kan zijn nu daarvoor het horen van getuigen noodzakelijk zal zijn en de beoogde getuigen door het tijdsverloop niet meer zullen weten wat de precieze toedracht van het een en ander is geweest.
Ook dit verweer kan, hetzij op zich hetzij in samenhang met het undue-delay-verweer bezien, niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
In zijn algemeenheid geldt dat het de strafrechter niet is toegestaan vooruit te lopen op de inhoud van de getuigenverklaringen. Niet valt in te zien waarom dat in dit geval anders is. Het is aan de rechter die te zijner tijd over de zaak moet beslissen om de eventuele getuigenverklaringen, mede in aanmerking genomen het tijdsverloop, op waarde te schatten.
Nu in de hoofdzaak niet door de rechtbank is beslist, het onderzoek daarvan gevolg moet zijn van de vernietiging van het vonnis en terugverwijzing naar de rechtbank Groningen door de verdachte ter terechtzitting is verlangd, zal het hof de zaak terugverwijzen naar die rechtbank.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Groningen om op de bestaande inleidende dagvaarding opnieuw recht te doen, met inachtneming van 's hofs arrest.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K.J. van Dijk, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier, zijnde mr. Van Dijk voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.