ECLI:NL:GHLEE:2010:BO6378

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000683-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-levensgezel en een buurman. Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de mishandeling van de ex-levensgezel, die zich zou hebben voorgedaan tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006, kon het hof niet vaststellen dat er buiten de aangeefster iemand was die de mishandeling had waargenomen. De verklaringen van de aangeefster waren bovendien inconsistent en niet goed in de tijd te plaatsen. De medische verklaring over een kneuzing was niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat dit letsel door de verdachte was veroorzaakt, aangezien de aangeefster had verklaard dat dit letsel was ontstaan door een val van de trap.

Met betrekking tot de mishandeling van de buurman, die zich zou hebben voorgedaan tussen 1 januari 2007 en 24 september 2007, oordeelde het hof eveneens dat er onvoldoende bewijs was. De verklaring van de verdachte en de aangever waren niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten en sprak de verdachte vrij van beide beschuldigingen.

De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Het hof bepaalde dat de benadeelde partijen hun vordering alleen bij de burgerlijke rechter konden indienen. De kosten van het geding werden op nihil vastgesteld, aangezien de verdachte niet was veroordeeld.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000683-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-606401-07
Arrest van 23 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 13 maart 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en maatregelen, en heeft voorts op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van feit 2 en dat het hof verdachte zal veroordelen wegens feit 1 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van vijftig uren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van vijfhonderd euro, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige, en dat het hof de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel [benadeelde 1], heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of met een voorwerp heeft geslagen en/of met een voorwerp heeft gegooid, waardoor die [benadeelde 1] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 24 september 2007 te [plaats] opzettelijk mishandelend [benadeelde 2] heeft gestompt en/of geslagen, waardoor die [benadeelde 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overweging ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde overweegt het hof als volgt. Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat, buiten aangeefster, in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006 iemand daadwerkelijk heeft gezien dat verdachte zich gewelddadig heeft gedragen jegens haar. Evenmin kan worden vastgesteld dat iemand in die periode letsel of andere onmiskenbare sporen van geweld bij aangeefster heeft waargenomen. Daar komt bij dat de door aangeefster gestelde gebeurtenissen niet goed in de tijd zijn te plaatsen. Waar aangeefster bijvoorbeeld verklaart over een vakantie in [provincie] in de zomer van 2003, plaatst de getuige [getuige] deze gebeurtenis in de zomer van 2005. Voor de door aangeefster gestelde incidenten kan naar het oordeel van het hof geen dan wel onvoldoende steun worden gevonden in de overige bewijsmiddelen in het dossier. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof maakt dit niet anders.
Met betrekking tot de kneuzing van het heiligbeen/staartbotje bevindt zich weliswaar een medische verklaring in het dossier, maar het hof heeft op dit punt niet de overtuiging bekomen dat dit letsel onmiskenbaar door verdachte is toegebracht. Nu aangeefster tegenover haar arts heeft verklaard dat dit letsel is ontstaan doordat zij twee maanden eerder van de trap was gevallen, kan dit stuk niet meewerken aan het bewijs van mishandeling door verdachte jegens aangeefster.
Ten aanzien van het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof als volgt. Maar het oordeel van het hof is er niet voldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen. De verklaring van verdachte, naast de verklaring van aangever, dat hij op enig moment in de tuin van aangever is geweest is daartoe onvoldoende. Het voorhanden steunbewijs houdt in onvoldoende mate verband met de verklaring van aangever. Er bevindt zich weliswaar een foto in het dossier waarop de buik van een persoon met mogelijk letsel te zien is, maar niet duidelijk is wanneer deze foto is gemaakt, en wiens buik is afgebeeld.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 1 en onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Benadeelde partijen
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, zullen de benadeelde partijen, gelet op het bepaalde in artikel 361, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering, in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering;
bepaalt dat de benadeelde partijen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier, zijnde mrs. Van den Bergh en Niezink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
- 4 - 24-000683-09