ECLI:NL:GHLEE:2010:BO6374

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001688-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, veroordeling poging zware mishandeling met voorbedachten rade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot moord en poging tot doodslag, maar werd wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. De feiten vonden plaats tussen 16 en 18 november 2007, toen de verdachte, na een conflict met het slachtoffer, met een ijzeren pijp op hem in begon te slaan. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met opzet de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken, maar wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf opgelegd, maar het hof besloot de straf te matigen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een werkstraf van 220 uren, met een proeftijd van twee jaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht in de zaak, waarbij het de verdachte deels vrijsprak van de zwaardere aanklachten.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001688-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-650708-08
Arrest van 23 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van
23 juni 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vordering van een benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem primair ten laste gelegde, te weten poging zware mishandeling met voorbedachten rade, tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf voor de duur van 220 uren, te vervangen door 110 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in de gemeente [gemeente], op of omstreeks 18 november 2007, althans in of omstreeks de periode van 16 tot en met 18 november 2007, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een (metalen) stang, althans met een hard voorwerp, op en/of tegen zijn schouder(s), arm(en), be(e)n(en) en/of (elders) tegen zijn (onder)lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in de gemeente [gemeente], op of omstreeks 18 november 2007, althans in of omstreeks de periode van 16 tot en met 18 november 2007, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, met een (metalen) stang, althans met een hard voorwerp, op en/of tegen zijn schouder(s), arm(en), be(e)n(en) en/of (elders) tegen zijn (onder)lichaam, heeft geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit - zakelijk weergegeven - dat de inleidende dagvaarding met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit partieel nietig moet worden verklaard nu de tekst van dit deel van de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig, in elk geval onvoldoende duidelijk is. Het meermalen, dan wel eenmaal slaan met een hard voorwerp tegen schouders, arm of been of elders tegen het (onder)lichaam kan niet zien op levensberoving. Hiermee is sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid, aldus de raadsman. Nu het ten laste gelegde 'lichaam' niet mede kan omvatten het hoofd, zou de steller van de tenlastelegging tevens een niet voldoende duidelijke tenlastelegging hebben opgesteld door verdachte te verwijten dat hij heeft gepoogd een ander te doden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan door de raadsman is betoogd, is het primair ten laste gelegde noch innerlijk tegenstrijdig, noch onduidelijk. Niet gezegd kan worden dat de daarin omschreven gedragingen nooit kunnen leiden tot het intreden van de dood, terwijl anders dan is aangevoerd het woord 'lichaam' in de context van de rest van dit onderdeel van de tenlastelegging mede 'het hoofd' omvat. Het hof verwerpt het verweer.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman heeft ter zitting van het hof bepleit dat verdachtes verklaring bij de politie d.d. 22 januari 2008 uitgesloten moet worden van het bewijs, omdat verdachte voorafgaand aan dit verhoor niet is gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat. De raadsman heeft zich hierbij beroepen op het arrest van het EHRM d.d. 27 november 2008 (zaak Salduz).
Het hof stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat verdachte voorafgaand aan het verhoor van 22 januari 2008 is gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat. Gelet hierop zal het hof de bij gelegenheid van dit verhoor afgelegde verklaring van verdachte bij de politie met betrekking tot het hem ten laste gelegde uitsluiten van het bewijs.
Op grond van de (overige) processtukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Verdachte bevindt zich in de periode van 16 tot en met 18 november 2007 op een bepaald moment in de schuur bij zijn woning, als aangever [slachtoffer] hem meerdere malen tegen zijn hoofd slaat en er meteen vandoor gaat. Verdachte pakt een zich in de schuur bevindende massieve metalen pijp/staaf mee - van ongeveer 50 cm lang en met een doorsnee van ongeveer 1 cm - en gaat daarmee op de fiets achter [slachtoffer] aan met het voornemen hem terug te pakken. Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank en het hof verklaard dat hij dit voornemen laat varen op het moment dat hij vlak bij zijn woning onverwacht de auto van zijn vriendin ziet rijden met zijn vriendin achter het stuur. Omdat hij wil weten waar ze naartoe gaat, zet hij - nog steeds op de fiets en met medeneming van de pijp/staaf - de achtervolging in en als hij de auto uit het oog verliest, gaat hij daarnaar op zoek. Als verdachte na een korte zoektocht de auto op een parkeerplaats ziet staan, ziet hij op afstand dat niet alleen zijn vriendin, maar ook [slachtoffer] in de auto zit. Verdachte trekt het portier van de auto aan de passagierszijde open en begint [slachtoffer] meteen met de ijzeren pijp/staaf te slaan. Verdachte raakt [slachtoffer] hierbij meerdere malen op zijn schouders en armen. Als [slachtoffer] uit de auto stapt, slaat verdachte nog een aantal keren met de staaf op [slachtoffer] onderlichaam. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard bewust niet op het hoofd van [slachtoffer] te hebben gericht en geslagen.
Verdachte wordt verweten dat hij heeft gepoogd [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachte raad, te doden, dan wel (zwaar) lichamelijk letsel toe te brengen of pijn te doen.
Opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet had op de dood van [slachtoffer] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer], zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde poging doodslag en poging zware mishandeling.
Uit de verklaringen die verdachte bij de rechtbank en het hof heeft afgelegd blijkt niet dat verdachte de hem verweten gedragingen willens en wetens op de dood of het zwaar lichamelijk letsel van aangever [slachtoffer] heeft gericht.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood of zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijke opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft verklaard [slachtoffer] - met van een massieve ijzeren pijp/staaf - te hebben opgezocht om hem terug te pakken. Op het moment dat hij [slachtoffer] aantreft, heeft verdachte [slachtoffer] - van korte afstand - meerdere malen met die staaf geslagen, waarbij hij hem heeft geraakt op zijn schouders, armen, been en onderlichaam. Verdachte heeft bewust niet op het hoofd van [slachtoffer] gericht en geslagen.
Deze gedragingen van verdachte kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg, de dood van [slachtoffer], heeft aanvaard. De gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm echter wel worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Contra-indicaties hiervoor heeft het hof niet aangetroffen. Gelet op vorenstaande is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer], maar wel dat hij voorwaardelijk opzet had op het aan [slachtoffer] toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorbedachte raad
De raadsman heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde voorbedachte raad niet bewezen kan worden, omdat de zoektocht van verdachte naar [slachtoffer] uitliep op een zoektocht naar de vriendin van verdachte.
Voor het bewijs van voorbedachte raad is voldoende dat komt vast te staan dat verdachte de tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Op grond van hetgeen het hof in het voorgaande heeft vastgesteld, acht het hof bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte is met een ijzeren pijp/staaf op zoek gegaan naar aangever [slachtoffer] om hem terug te pakken. Weliswaar is dit voornemen onderbroken door een zoektocht naar (de auto van) de vriendin van verdachte, maar op het moment dat verdachte aangever [slachtoffer] tijdens die zoektocht ook aantreft, brengt verdachte zijn aanvankelijke voornemen om [slachtoffer] met de ijzeren staaf 'te pakken' ten uitvoer.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging zware mishandeling met voorbedachten rade van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de gemeente [gemeente], in de periode van 16 tot en met 18 november 2007, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen met een metalen stang, op zijn schouders, armen, been en elders tegen zijn onderlichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair: Poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 16 tot 18 november 2007 [slachtoffer] van korte afstand meermalen met een ijzeren pijp/staaf geslagen, waarbij hij hem heeft geraakt op zijn schouders, armen, been en onderlichaam. Verdachte heeft [slachtoffer] opgezocht om hem terug te pakken, nadat hij zelf door [slachtoffer] was geslagen. Verdachte heeft aldus een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [slachtoffer].
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 25 augustus 2010, waaruit blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, alsmede het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringrapport van 9 november 2010, waaruit blijkt dat verdachte zijn leven inmiddels (weer) op de rails lijkt te hebben.
Op grond van vorenstaande, in samenhang bezien, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf een passende bestraffing. Het hof heeft hierbij - evenals de advocaat-generaal - rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep zonder aanwijsbare reden is overschreden, in die zin dat in plaats van een werkstraf voor de duur van 240 uren, een werkstraf voor de duur van 220 uren aan verdachte zal worden opgelegd. Tussen het moment van instellen van hoger beroep op 25 juni 2008 en de uitspraak in hoger beroep van 23 november 2010 zijn namelijk bijna 29 maanden verstreken.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij,
[slachtoffer], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering en dat hij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve is deze vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet meer aan de orde.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtien dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. G. Dam en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Heins voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.