Parketnummer: 24-001634-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-670485-06
Arrest van 23 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 18 juni 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Skála, advocaat te Haren.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem onder 1 primair, te weten medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, en onder 2 ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 18 april 2006 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] (op/nabij parkeerplaats "[naam]" en/of snelweg [nummer]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] en/of een onbekend gebleven persoon, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] en/of die onbekend gebleven persoon een of meermalen (met kracht en/of ongecontroleerd) (in/tegen het hoofd en/of lichaam) heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 april 2006, in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] (op/nabij parkeerplaats "[naam]" en/of snelweg [nummer]) tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een of meer personen, te weten [slachtoffer] en/of een onbekend gebleven persoon, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, een of meermalen (met kracht en/of ongecontroleerd) (in/tegen het hoofd en/of lichaam) heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, tengevolge waarvan die [slachtoffer] en/of die onbekend gebleven persoon enig lichamelijk letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 18 april 2006, in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] (op/nabij parkeerplaats "[naam]" en/of snelweg [nummer]) opzettelijk en wederrechtelijk een of meer (auto en/of huis)sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft weggemaakt door die sleutels op te rapen, althans te pakken en/of (vervolgens) weg te gooien.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij op 18 april 2006 op parkeerplaats de "[naam]" in de gemeente [gemeente 1] samen met een ander en met voorbedachten rade [slachtoffer] en een onbekend gebleven persoon (zwaar) heeft mishandeld. Verdachte wordt tevens verweten dat hij daarbij ook sleutels van [slachtoffer] heeft weggemaakt.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De verdediging heeft hiertoe het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De (derde) verklaring van verdachte, waarin hij (onder meer) bekent samen met medeverdachte [medeverdachte] met een vooropgezet plan naar de parkeerplaats, de "[naam]", te zijn gegaan met als doel daar aanwezige homoseksuele personen te mishandelen, moet worden uitgesloten van het bewijs. Die verklaring is namelijk op onrechtmatige wijze door de verhorende politieambtenaren verkregen. Verdachte heeft zich op dat moment in een zodanige psychische toestand bevonden dat hij gemakkelijk te beïnvloeden was. Doordat de verhorende politieambtenaren (de in verzekering gestelde) verdachte zijn vrijheid in het vooruitzicht hadden gesteld bij een verklaring die de ambtenaren welgevallig was, heeft hij - mede gelet op zijn psychische toestand - verklaard wat de politie wilde horen in plaats van wat er in werkelijkheid zou zijn voorgevallen. Door uitsluiting van deze verklaring kan de ten laste gelegde voorbedachte raad niet worden bewezen, aldus de raadsman.
Daarnaast heeft verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel aan [slachtoffer] en/of de onbekend gebleven persoon. Het opzet zou naar de mening van de raadsman evenmin ontbreken bij het wegmaken van de sleutels van [slachtoffer]. Verdachte zou immers per ongeluk de sleutels hebben weggetrapt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft bij verschillende gelegenheden verklaringen afgelegd omtrent hetgeen op 18 april 2006 zou zijn voorgevallen. Verdachte is op 20 september 2006 om 11.27 uur aangehouden, waarna hij diezelfde dag om respectievelijk 12.38 uur, 15.39 uur en 16.21 uur ten overstaan van de politie een verklaring heeft afgelegd. Gedurende de eerste twee verhoren heeft verdachte - kort gezegd - verklaard dat niet de parkeerplaats de "[naam]" maar de naastgelegen benzinepomp het doel was van verdachte en [medeverdachte]. Daar wilden zij een luchtje scheppen en sigaretten kopen. Toen zij op weg naar die benzinepomp plotseling twee mannen uit de bosjes bij de parkeerplaats tevoorschijn zagen komen, zou verdachte een van de mannen - naar later blijkt [slachtoffer] - een duw hebben gegeven en [medeverdachte] zou beide mannen hebben geslagen en gestompt. Verdachte zou bovendien - op de grond liggende - sleutels hebben weggetrapt.
Uit de derde bij de politie afgelegde verklaring van verdachte komt echter naar voren dat er sprake zou zijn geweest van een vooropgezet plan tussen verdachte en [medeverdachte]. Verdachte en [medeverdachte] zouden naar de betreffende parkeerplaats - die bekend stond als een homo-ontmoetingsplek - zijn gegaan om aldaar aanwezige homoseksuele personen in elkaar te slaan. Verdachte heeft bij deze gelegenheid ook een gedetailleerde verklaring afgelegd over de wijze waarop er uitvoering zou zijn gegeven aan dit plan, zowel ten aanzien van de voorbereidingshandelingen als het daadwerkelijke geweld dat zou zijn gebruikt jegens [slachtoffer] en de onbekend gebleven persoon. Verdachte heeft daarbij tevens verklaard dat hij sleutels zou hebben opgeraapt en vervolgens in de richting van een sloot zou hebben gegooid.
Verdachte heeft daarna in het kader van de rechtmatigheidstoetsing van de inverzekeringstelling ten overstaan van de rechter-commissaris op 22 september 2006 met zoveel woorden herhaald dat er sprake zou zijn geweest van een dergelijk vooropgezet plan tussen verdachte en [medeverdachte]. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is verdachte op die verklaringen teruggekomen, in die zin dat hij blijft bij zijn verklaring die hij bij gelegenheid van de eerste twee verhoren heeft afgelegd, ook ten aanzien van de zoekgeraakte sleutels.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat er ten aanzien van de tijdens het derde verhoor door verdachte afgelegde verklaring, sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Op basis van de processtukken is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat op verdachte bij de totstandkoming van die verklaring bij de politie enige ongeoorloofde druk is uitgeoefend. Bovendien heeft verdachte bij gelegenheid van het verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris - en na raadpleging en bijstand van zijn raadsman - met geen woord gerept over de - in zijn ogen onrechtmatige - totstandkoming van deze verklaring en is hij bij deze (voor hem zeer belastende) verklaring gebleven.
Het hof acht de betreffende verklaring van verdachte ook geloofwaardig. Verdachte heeft een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd omtrent de inhoud van het door hem en [medeverdachte] gesmeed plan en de uitvoering hiervan, die op essentiële onderdelen wordt bevestigd door de verklaringen van aangever [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte]. Mede gelet op bovenomschreven gang van zaken bij de rechter-commissaris, acht het hof de (partiële) intrekking ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep van verdachtes (derde) verklaring ongeloofwaardig.
Gelet op al het vorenstaande acht het hof de bij gelegenheid van het derde verhoor bij de politie door verdachte afgelegde verklaring bruikbaar voor het bewijs.
Op grond van deze verklaring van verdachte, de verklaringen van aangever [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte] stelt het hof vast dat verdachte en [medeverdachte], tezamen en in vereniging en met voorbedachten rade, [slachtoffer] - onder meer - een vuistslag in het gezicht hebben gegeven, tegen zijn borstbeen hebben geschopt en - terwijl hij op de grond lag - in zijn buik hebben geschopt. Met name deze laatste handelingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm, te weten de wijze waarop is geschopt en de plaats waar [slachtoffer] is geraakt, worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dat verdachte (en zijn mededader) de aanmerkelijke kans op dit gevolg hebben aanvaard. Het hof verwerpt dan ook het verweer dat verdachtes opzet niet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] gericht zou zijn geweest.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder primair aan verdachte is ten laste gelegd, in die zin dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad op [slachtoffer].
Overigens wordt verdachte vrijgesproken van hetgeen hem primair ten opzichte van de onbekend gebleven persoon ten laste is gelegd, nu het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht dat het opzet van verdachte en zijn mededader gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die persoon. Bij dit oordeel heeft het hof mede in aanmerking genomen dat er onvoldoende bekend is over het letsel van de onbekend gebleven persoon.
Het verweer van de raadsman dat verdachte niet opzettelijk de sleutels van [slachtoffer] heeft weggemaakt, wordt eveneens verworpen. Uitgaande van voornoemde (derde) verklaring van verdachte heeft hij de sleutels opgeraapt en vervolgens in de richting van een sloot gegooid. Daarmee acht het hof het bestanddeel 'opzettelijk' en derhalve het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 18 april 2006 in de gemeente [gemeente 1], op/nabij parkeerplaats "[naam]" en snelweg [nummer], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met zijn mededader, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen tegen het lichaam heeft gestompt en geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 18 april 2006, in de gemeente [gemeente 1], nabij parkeerplaats "[naam]" en snelweg [nummer], opzettelijk en wederrechtelijk sleutels, toebehorende aan [slachtoffer], heeft weggemaakt door die sleutels op te rapen en vervolgens weg te gooien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1 primair: medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad;
onder 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmaken.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Uit vorenoverwogene blijkt dat verdachte samen met [medeverdachte] naar een parkeerplaats - die bekend stond als homo-ontmoetingsplek - is gegaan met als doel aldaar aanwezige homoseksuele personen in elkaar te slaan. Uit het procesdossier blijkt voorts dat, eenmaal ter plaatse gekomen, verdachte en [medeverdachte] nog de nodige voorzorgsmaatregelen hebben getroffen. Er is een vluchtweg gecreëerd, de telefoons zijn uitgeschakeld om te voorkomen dat verdachte en [medeverdachte] achteraf konden worden getraceerd en de kleding is zodanig gedragen dat hun gezichten bedekt waren en daarmee onherkenbaar bleven. Vervolgens zijn twee op die parkeerplaats aanwezige mannen mishandeld, waarbij is gepoogd aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Daarnaast heeft verdachte een sleutelbos van [slachtoffer] weggemaakt, waardoor [slachtoffer] - terwijl hij zich zeer angstig voelde - geen directe toegang had tot zijn op de parkeerplaats geparkeerde - en voor hem veilige - auto en (vervolgens) zijn woning.
Met name de omstandigheden waaronder voornoemde feiten hebben plaatsgevonden, maken dat er sprake is van ernstige vergrijpen, hetgeen tot uitdrukking zal worden gebracht in de aan verdachte op te leggen straf. Die omstandigheden rechtvaardigen een hogere (voorwaardelijke) gevangenisstraf en werkstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd, niettegenstaande het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 25 augustus 2010 niet eerder is veroordeeld ter zake van een (strafbaar) feit.
Alles afwegende is een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf voor de duur 200 uren passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM en zoals nader geconcretiseerd door de Hoge Raad, in hoger beroep zonder aanwijsbare reden is overschreden met ongeveer vijf maanden. Tussen het moment van instellen van hoger beroep op 19 juni 2008 en de uitspraak in hoger beroep op 23 november 2010 zijn immers 29 maanden verstreken. Gelet hierop zal het hof - naast voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf - een werkstraf voor de duur van 180 uren opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 303 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H. Heins, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. G. Dam, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier.