ECLI:NL:GHLEE:2010:BO5272

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001474-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk nalaten van gegevensverstrekking in het kader van WAO-uitkering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 22 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1956, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, wegens het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken die van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een WAO-uitkering. De politierechter had vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2006 meermalen in strijd met de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had gehandeld door geen melding te maken van zijn werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten.

De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat het hof de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een werkstraf van 240 uren, met een voorwaardelijk deel van 80 uren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om relevante informatie te verstrekken aan de uitkeringsinstantie, waardoor deze niet in staat was om het recht op uitkering of de hoogte daarvan vast te stellen. De verdachte had ten onrechte aangenomen dat hij zijn werkzaamheden niet hoefde te melden, omdat hij daaruit geen inkomsten genoot.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk nalaten van gegevensverstrekking en heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met een voorwaardelijk deel van 80 uren, en een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig verstrekken van informatie aan uitkeringsinstanties en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001474-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-673024-07
Arrest van 22 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 22 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1956] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, L.G. Mellens-Schrage, advocaat te Hoogezand.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2006 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten verdachtes WAO-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk nagelaten om tijdig en/of onverwijld uit eigen beweging het GAK Nederland B.V. en/of het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) en/of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en/of UWV Gak er van op de hoogte te stellen dat verdachte werkzaamheden verrichtte en/of had verricht, te weten met betrekking tot het vervoeren en/of bezorgen van dagbladen en/of tijdschriften, en/of inkomsten (daaruit) genoot en/of had genoten.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2006 in Nederland, meermalen, in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten verdachtes WAO-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft verdachte opzettelijk nagelaten om tijdig en onverwijld uit eigen beweging het GAK Nederland B.V. en/of het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) en/of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en/of UWV Gak er van op de hoogte te stellen dat verdachte werkzaamheden verrichtte en/of had verricht, te weten met betrekking tot het vervoeren en/of bezorgen van dagbladen en/of tijdschriften, en/of inkomsten (daaruit) genoot en/of had genoten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Bewijsoverweging
Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij niet opzettelijk heeft nagelaten zijn werkzaamheden te melden. Verdachte wist niet dat het moest en er werd ook niet naar gevraagd. Hij heeft niet het idee gehad dat deze werkzaamheden relevant waren of konden zijn voor zijn recht op (of de hoogte van) zijn WAO-uitkering. Verdachte heeft in de veronderstelling verkeerd - en is nog steeds van opvatting - dat hij zijn werkzaamheden niet hoefde te melden, omdat hij daaruit geen inkomsten genoot.
Het hof overweegt dat uit de verklaring van verdachte ter zitting is gebleken dat hij wist en weet dat werkzaamheden en inkomsten gemeld dienen te worden bij de uitkerende instantie, omdat deze gegevens van invloed kunnen zijn op het recht dan wel de hoogte van een uitkering. Aldus mocht van verdachte verlangd worden dat hij eigener beweging melding zou maken van werkzaamheden, opdat de relevantie daarvan door de verstrekkende instelling kon worden vastgesteld.
Het standpunt van verdachte dat hij werkzaamheden pas hoefde te melden als hij daaruit inkomsten had genoten, berust op een verkeerde rechtsopvatting.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2006 opzettelijk nagelaten gegevens te verstrekken die van belang waren voor het vaststellen van zijn recht op een WAO-uitkering. In genoemde periode heeft verdachte werkzaamheden verricht met betrekking tot het vervoeren en bezorgen van dagbladen en/of tijdschriften. Ook is er met betrekking tot die werkzaamheden enig salaris uitbetaald op naam van verdachte.
Door deze relevante gegevens aan de uitkeringverstrekkende instantie te onthouden heeft verdachte die instantie de mogelijkheid ontnomen om volledig inzicht te krijgen in feiten en omstandigheden die van belang konden zijn voor de vaststelling van verdachtes recht op uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die uitkering.
Verdachte heeft door zijn handelen een oneigenlijk gebruik gemaakt van het sociaal zekerheidsstelsel.
Het hof heeft bij de straftoemeting een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 augustus 2010 in aanmerking genomen. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof houdt bij de strafoplegging voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit het dossier naar voren komen en ter terechtzitting van het hof door de raadsvrouw van verdachte naar voren zijn gebracht.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf van na te melden duur een passende en noodzakelijke bestraffing is. Voor een andere, lichtere straf(modaliteit) ziet het hof, gelet op de ernst van het feit en de omvang van het benadelingsbedrag, geen aanleiding.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot tachtig uren, subsidiair veertig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K.J. van Dijk, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. Van Dijk voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.