ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4947

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002767-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Heins
  • H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
  • J.A. Wiarda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederspannigheid na onrechtmatige aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 18 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1951, werd ter zake van wederspannigheid veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 30 uren met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter had de verdachte eerder vrijgesproken van een ander ten laste gelegd feit, maar veroordeeld voor het tweede feit. De verdachte kwam tijdig in hoger beroep tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep werd het verweer van de raadsvrouw verworpen, waarin werd gesteld dat de aanhouding onrechtmatig was. Het hof oordeelde dat er geen feitelijke grondslag was voor dit verweer, aangezien de aanhouding rechtmatig was en de verbalisanten in de uitoefening van hun functie handelden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 22 april 2008 met geweld heeft verzet tegen de aanhouding door de politie, wat leidde tot de tenlastelegging van wederspannigheid. De verdachte had zich verzet door te krabben, te trekken aan de blouse van een agent, te schoppen en wild om zich heen te slaan. Het hof achtte het feit wettig en overtuigend bewezen en kwalificeerde het als wederspannigheid. De strafmotivering hield rekening met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoon van de verdachte. Het hof besloot de eerder opgelegde straf van de politierechter te handhaven, met de toevoeging dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De uitspraak van het hof vernietigde het vonnis van de politierechter voor zover dat aan hoger beroep was onderworpen, verklaarde de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor het deel dat gericht was tegen de vrijspraak van het eerste feit, en legde de verdachte de voorwaardelijke werkstraf op.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002767-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-652538-08
Arrest van 18 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 16 oktober 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1951] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W. Coppoolse, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en heeft de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 22 april 2008 te [plaats], tezamen en in vereniging, toen de aldaar dienstdoende hoofdagenten van de Regiopolitie Groningen verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig, althans met geweld
- één van die agenten te krabben,
- te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden
- aan de blouse van één van die agenten te trekken en deze blouse kapot te scheuren,
- te schoppen in de richting van die agenten,
- wild om zich heen te slaan met beide armen.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft zij - kort gezegd - aangevoerd dat de door verbalisanten verrichte aanhouding van verdachte onrechtmatig was en verbalisanten derhalve niet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De onrechtmatigheid van de aanhouding is volgens de raadsvrouw hierin gelegen dat de verbalisanten nog vóór de aanhouding geweld jegens verdachte hebben toegepast, welk geweld - onder meer gelet op de geringe ernst van het strafbare feit waarvan verdachte werd verdacht - disproportioneel is te achten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat uit het proces-verbaal van aanhouding en uit de verklaring die verdachte na zijn aanhouding bij de politie heeft afgelegd, blijkt dat verbalisanten verdachte kort nadat zij hem op 22 april 2008 hadden aangesproken, hebben meegedeeld dat hij was aangehouden ter zake van belediging. Van enig hieraan voorafgaand geweld wordt noch door verbalisanten, noch door verdachte melding gemaakt. Het verweer van de raadsvrouw mist aldus feitelijke grondslag. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 22 april 2008 te [plaats], toen de aldaar dienstdoende hoofdagenten van de Regiopolitie Groningen verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht, hadden aangehouden en vast hadden teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door met geweld
- te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden;
- aan de blouse van één van die agenten te trekken en deze blouse kapot te scheuren;
- te schoppen in de richting van die agenten;
- wild om zich heen te slaan met beide armen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
2.
wederspannigheid.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 22 april 2008 verzet tegen zijn aanhouding. Door dit optreden heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de betreffende politiefunctionarissen en heeft hij het gezag van de politie ondermijnd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 17 augustus 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder - ter zake van een andersoortig - strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast houdt het hof rekening met de omstandigheid dat het geweld van de politieambtenaren, hoewel dat door verdachtes eigen optreden werd veroorzaakt, voor verdachte de nodige (lichamelijke) gevolgen heeft gehad.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, ziet het hof - anders dan de advocaat-generaal - geen aanleiding om van de straf zoals die door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd, af te wijken. Het hof zal derhalve een voorwaardelijke werkstraf van gelijke duur opleggen, welke straf tevens dient als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig gemaakt aan (soortgelijke) feiten.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 180 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van dertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H. Heins, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman als griffier, zijnde mr. J.A. Wiarda buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.