Parketnummer: 24-001578-09
Parketnummers eerste aanleg: 17-756485-08 en 17-840023-07 (tul)
Arrest van 17 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 9 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis en de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2008 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft mishandeld een persoon (te weten [slachtoffer]), door een (krachtige) elleboogstoot te geven in/tegen het hoofd/gezicht van die [slachtoffer], waardoor hij ten val is gekomen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 11 oktober 2008 te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft mishandeld een persoon (te weten [slachtoffer]), door een elleboogstoot te geven in het gezicht van die [slachtoffer], waardoor hij ten val is gekomen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
De raadsman heeft als verweer aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen. Het beroep op noodweer faalt wegens schending van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus de advocaat-generaal.
Bij de beoordeling van het verweer gaat het hof uit van de volgende gang van zaken, vastgesteld aan de hand van de afgelegde verklaringen en aan de hand van door het hof waargenomen camerabeelden.
De verdachte was in de nacht waarin de mishandeling plaatsvond als (enige) portier werkzaam in discotheek [bedrijf]. Op enig moment heeft de verdachte aangever meegenomen naar de entreehal vanwege de vermoedelijke overtreding door de laatste van het in de discotheek geldende rookverbod. In de entreehal hebben de verdachte en aangever met elkaar en in aanwezigheid van de bedrijfsleider een kort gesprek gevoerd over de, door aangever ontkende, verdenking terzake roken. De bedrijfsleider besloot daarop de beschuldiging te verifiëren bij een barmedewerker. Terwijl de verdachte en aangever in de entreehal wachtten op de terugkeer van de bedrijfsleider, verscheen daar de zoon van aangever. Deze had die avond in de discotheek opgetreden als (gast-)dj. De zoon wilde meteen zijn vader meenemen naar binnen, weer de discotheek in. Hij pakte daartoe onder meer zijn vader, aangever, bij de arm en wilde hem meetrekken. De verdachte heeft daarop zijn hand op de arm van de zoon gelegd en hem gezegd dat dat niet de bedoeling was en dat hij - de zoon - zich niet met de gang van zaken diende te bemoeien. De zoon keerde zich daarop verbaal en fysiek tegen de verdachte. De verdachte heeft daarop besloten de zoon uit de discotheek te verwijderen. Hij nam de zoon daartoe in een opbrenggreep en geleidde de zoon aldus in de richting van de buitendeur. De zoon stribbelde daarbij flink tegen. De verdachte had beide handen/armen nodig om de controle over de zoon te bewaren. Op dat moment benaderde aangever de verdachte van achteren, maakte een slaande beweging in de richting van en op het hoofd van de verdachte en klauwde vervolgens min of meer met een hand in diens gezicht. De verdachte keek daarop kort over zijn schouder en gaf aangever vervolgens snel een elleboogstoot in het gezicht, om zich vervolgens meteen weer te wijden aan de uitzetting van de nog altijd weerspannige zoon. Die uitzetting verliep verder zonder noemenswaardige problemen en werd beheerst uitgevoerd. De interventie door aangever en de reactie daarop van de verdachte voltrok zich binnen een tijdsbestek van ongeveer twee seconden.
Na de elleboogstoot van de verdachte ging aangever neer en belandde met zijn achterhoofd op de plavuizen vloer. Aangever is enige tijd buiten bewustzijn geweest. Uit de medische verklaringen volgt dat het letsel van aangever bestond in een grote onderhuidse bloeding met een doorsnee van ongeveer tien centimeter op het achterhoofd, een hersenschudding en, aan de voorzijde, een tand door de onderlip.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachtes beroep op noodweer slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het feit dat het optreden van de aangever jegens de verdachte moet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de eerstgenoemde jegens de laatste, staat niet ter discussie. Hoezeer ook te begrijpen valt dat het aangever aangegrepen zal hebben te moeten aanzien dat zijn zoon die voor hem - zij het op onverstandige wijze - was opgekomen door de verdachte naar buiten werd gewerkt, neemt dit niet weg dat hij zich van (fysieke) interventie had dienen te onthouden. Door in te grijpen gelijk hij heeft gedaan, werd hij jegens de verdachte de aanvaller.
Waar het op aan komt is de vraag of de elleboogstoot, een mishandeling opleverend, geboden was door de noodzakelijke verdediging van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat voor de verdachte een noodzaak tot verdediging bestond. In de eerste plaats vanwege de directe bedreiging voor zijn eigen veiligheid en gezondheid die het optreden van aangever opleverde. In de tweede plaats vanwege het ontbreken van reële alternatieven voor zijn handelen. Voor wat betreft het laatste aspect is van belang dat de verdachte die nacht fungeerde als (enige) portier in welke hoedanigheid hij verantwoordelijkheid droeg voor veiligheid en rust binnen de discotheek. Weglopen was geen optie, de zoon loslaten om met aangever een goed gesprek aan te gaan evenmin. Beide opties riepen het grote risico op van acute of latere geweldsescalatie. Van schending van het beginsel van subsidiariteit is het hof dan ook niet gebleken.
Evenmin kan de verdachte, onder de gegeven omstandigheden, worden verweten dat hij disproportioneel heeft gehandeld. Daarbij moet worden opgemerkt dat het hof zich bewust is van het feit dat een elleboogstoot in het gezicht, zeker als deze wordt uitgedeeld door een persoon met het gespierde postuur van de verdachte aan een niet-gespierde man op leeftijd (aangever was destijds 59 jaar), ernstig letsel tot gevolg kan hebben. Niettemin acht het hof de inzet van dit verdedigingsmiddel onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verdachte zijn handen - zogezegd - vol had aan de zich werende zoon, dat hij door de aangever van achteren/in de rug werd aangevallen, dat hij voor zijn eigen veiligheid en om de controle over de situatie, en daarmee de veiligheid en rust in de discotheek, te bewaren die aanval snel moest doen eindigen en dat hij in een zgn. split second moest beslissen hoe dat te doen. Anders de advocaat-generaal en de politierechter meent het hof dat de verdachte daarbij niet genoegzaam de gelegenheid heeft gehad om tot het bewuste besef te komen dat het 'alleen maar' de vader op leeftijd was die met zijn blote handen trachtte de uitzetting van zijn zoon te beletten. Het hof acht aannemelijk geworden dat de elleboogstoot een door de aanval van aangever uitgelokte reflexmatige handeling is geweest, die in de situatie van dat moment te begrijpen en te billijken was.
Tot slot betrekt het hof bij zijn afweging dat het letsel van aangever in hoofdzaak het gevolg is geweest van de val op de plavuizen vloer en dat het directe gevolg van de elleboogstoot beperkt is gebleven tot een tand door de lip.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat de gekozen wijze van verdediging en de uitvoering daarvan in de gegeven omstandigheden als 'geboden' kan worden aangemerkt.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tenuitvoerlegging (parketnummer 17-840023-07)
Het hof zal de vordering van de officier van justitie d.d. 14 april 2009 tot tenuitvoerlegging van de werkstraf, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden d.d. 30 mei 2007 afwijzen, aangezien verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het hem als voormeld ten laste gelegde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de werkstraf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden van 30 mei 2007.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G. Dam en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier.