ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4804

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
000599-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verzoek tot vergoeding van advocaatkosten in verband met afwijzing van vordering tot tenuitvoerlegging van PIJ-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 17 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Groningen. De zaak betreft een verzoeker die vergoeding uit 's Rijks kas vraagt voor gemaakte kosten en/of geleden schade in verband met de afwijzing van zijn vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel. De rechtbank had het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, wat de verzoeker in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft in openbare raadkamer de stukken bekeken, waaronder het verzoekschrift, en is tot de conclusie gekomen dat de wetgever de regeling van vergoeding van proceskosten limitatief heeft opgevat. Dit betekent dat de procedure inzake de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel niet onder de vergoeding van proceskosten valt zoals bedoeld in artikel 591, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker stelt dat er een omissie is van de wetgever, maar het hof oordeelt dat de wetgeving duidelijk is en dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel wezenlijk verschilt van andere procedures, zoals die van terbeschikkingstelling. Het hof wijst het beroep van de verzoeker af, waarmee de beslissing van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

Raadkamernummer: 24-000599-10
Raadkamernummer eerste aanleg: 09/450
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 17 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige raadkamer, op het hoger beroep tegen een beschikking ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering d.d. 23 december 2009 van de rechtbank Groningen op een verzoek van:
[verzoeker]
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet verschenen. Wel verschenen is zijn advocaat mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het verzoek
Verzoeker vraagt vergoeding uit 's Rijks kas voor gemaakte kosten en/of geleden schade in verband met de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) en de kosten van indiening en behandeling van het verzoek, zoals nader in het verzoekschrift aangegeven.
De beschikking waarvan beroep
De rechtbank heeft bij voormelde beschikking het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Aanwending van het rechtsmiddel
Verzoeker is blijkens akte d.d. 8 februari 2010 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde beschikking in hoger beroep gekomen.
De behandeling in raadkamer
Het hof heeft in openbare raadkamer van 3 november 2010 gezien de stukken, waaronder het verzoekschrift.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal, alsmede de advocaat van verzoeker.
De beoordeling van het hoger beroep
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is - voor zover hier van belang - het hof het navolgende gebleken:
- Bij beslissing van de rechtbank Groningen d.d. 12 juni 2009 is de vordering van de officier van justitie d.d. 10 november 2008 tot tenuitvoerlegging van de aan verzoeker voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel afgewezen.
- Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de zaak aldus is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel.
- Bij verzoekschrift d.d. 7 september 2009 is verzocht om vergoeding van de kosten van de gekozen raadsman en van de kosten voor het indienen van het verzoekschrift.
Beschikking van de rechtbank
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de wetgever de regeling van vergoeding van proceskosten uitdrukkelijk van overeenkomstige toepassing heeft verklaard op een aantal bijzondere procedures zoals genoemd in artikel 591, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering en dat de procedure inzake de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel in die limitatieve opsomming niet is opgenomen.
Standpunt van verzoeker
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat als gevolg van een omissie van de zijde van de wetgever de procedure ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel niet is opgenomen in de opsomming van artikel 591, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 591, vijfde lid, ziet niet alleen op vergoeding van kosten in strafzaken, maar ook in andersoortige procedures, zoals de procedure ter zake van de vordering tot omzetting van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Ingeval van afwijzing van die vordering komen de kosten van de raadsman op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op de overeenkomsten tussen de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging leidt een redelijke wetsuitleg tot de conclusie dat ook de procedure ex artikel 77dd Wetboek van Strafrecht, voor zover betrekking hebbend op de PIJ-maatregel, onder het bereik van die bepaling valt.
Die overeenkomsten betreffen de vereisten van gevaar en van multidisciplinaire advisering, de omstandigheid dat ook bij de minderjarigen doorgaans sprake is van een stoornis van de geestvermogens of een gebrekkige ontwikkeling, de gesloten setting voor de tenuitvoerlegging en de doelstelling van resocialisatie. Voorts worden beide omzettingsprocedures in gang gezet door een vordering van het openbaar ministerie.
Gelet daarop zou naar analogie moeten worden gehandeld van het geval waarin de vordering tot tenuitvoerlegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt afgewezen.
Verzoeker heeft onder meer gewezen op de uitspraak van 3 augustus 2009 van hof
's-Hertogenbosch, NbSr 2010/107, waarin is beslist dat de procedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering binnen het bereik van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering valt. Gelet op de uitleg die dat hof geeft aan het begrip "zaak" is ook in het onderhavige geval aanleiding tot een ruime uitleg.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek. Dat standpunt is gebaseerd op de wet en op de beschikking van hof Leeuwarden van 28 april 2004, LJN AO 8582, waarin het hof heeft overwogen dat in artikel 591a wetboek van Strafvordering sprake is van een limitatieve opsomming.
Overwegingen
Het hof heeft eerder bij beschikking van 28 april 2004, LJN AO8582, beslist dat artikel 591, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de regeling van vergoeding van proceskosten, voorzien in de artikelen 591 en 591a, van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op een aantal bijzondere procedures, limitatief dient te worden opgevat. Zulks niettegenstaande het feit dat ook toen verschillende rechterlijke colleges de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een advocaat aan de gewezen beklaagde in een procedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering in de rechtspraak hadden erkend door rechtstreekse toepassing van de artikelen 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering, dan wel langs de weg van de extensieve interpretatie van het begrip "zaak" of door een extensieve interpretatie van het begrip "gewezen verdachte".
Anders dan de verzoeker is het hof bovendien van oordeel dat de vordering ex artikel 509j van het Wetboek van Strafvordering tot tenuitvoerlegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging zich wezenlijk onderscheidt van de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel.
De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is immers een zelfstandige maatregel die wordt opgelegd indien de veiligheid van anderen, dan wel de veiligheid van personen of goederen zulks vereist. Doorgaans behelst de voorwaarde dat de terbeschikkinggestelde zich in een aangewezen inrichting laat opnemen dan wel zich onder behandeling stelt van een aangewezen deskundige en/of voorgeschreven medicijnen inneemt. De terbeschikkingstelling met voorwaarden kan op vordering van het openbaar ministerie eenmaal met een jaar dan wel met twee jaar worden verlengd indien de veiligheid zulks eist. Omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging is mogelijk indien het belang van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, ook indien geen sprake is van niet-naleving van de voorwaarde. De omzetting kan derhalve plaats vinden onder omstandigheden, die niet uitsluitend in de invloedssfeer van de veroordeelde behoeven te liggen.
De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen behoort daarentegen tot de straffen en maatregelen waarvan in artikel 77x Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de rechter kan beslissen dat deze voorwaardelijk niet ten uitvoer worden gelegd. Toepassing daarvan geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Bovendien kunnen bijzondere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, worden gesteld. Slechts in het geval gedurende de proeftijd enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd kan worden gelast dat de straf of maatregel alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
De strekking van de vordering ex artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel is daarom vergelijkbaar met de vordering ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De omstandigheid dat artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht niet is opgenomen in artikel 591, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering berust derhalve naar het oordeel van het hof niet op een omissie van de zijde van de wetgever. Ook om die reden laat artikel 591, vijfde lid, in samenhang met artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering geen extensieve interpretatie toe.
Het voorgaande brengt mee dat het hof het beroep zal afwijzen.
Beslissing op het hoger beroep
Het hof:
wijst het beroep af.
Aldus gewezen door mr. P.W.J. Sekeris, als voorzitter, mrs. G.M. Meijer-Campfens en P. Greve in aanwezigheid van mr. M.J. Zomer als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.