Parketnummer: 24-001942-08
Parketnummers eerste aanleg: 18-655094-07 en 18-656291-06 (tul)
Arrest van 17 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 25 juni 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een week en de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 25 september 2007, in de gemeente Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een zonnebril en/of twee kettingen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf DA, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 25 september 2007, in de gemeente Groningen, in elk geval in Nederland, een zonnebril en/of twee kettingen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die zonnebril en/of die kettingen wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 25 september 2007, in de gemeente Groningen, in elk geval in Nederland, een zonnebril en/of twee kettingen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die zonnebril en/of die kettingen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zij op 25 september 2007, in de gemeente Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een zonnebril en twee kettingen, toebehorende aan het winkelbedrijf DA.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 25 september 2007 schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers veel hinder en schade oplevert. Verdachte heeft door haar handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het desbetreffende winkelbedrijf.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een haar betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 augustus 2010 - drie maal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor diefstallen. Bovendien liep verdachte nog in een proeftijd, waarbij de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf mede een stok achter de deur moest zijn om geen nieuwe strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft zich daarvan klaarblijkelijk niets aangetrokken.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - zoals opgelegd door de rechter in eerste aanleg en gevorderd door de advocaat-generaal - in beginsel een passende bestraffing is. Deze straf is ook in overeenstemming met wat het hof doorgaans in zulke zaken pleegt op te leggen.
Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak én het feit dat verdachte na het bewezen verklaarde niet weer is veroordeeld voor (soortgelijke) misdrijven, ziet het hof aanleiding om hiervan af te zien. Het hof zal in plaats van de gevangenisstraf een werkstraf opleggen van na te melden duur. Aangezien een werkstraf als een mildere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf is te beschouwen, zal de duur van de op te leggen werkstraf - gerekend naar de vaste omrekenmaatstaven - langer zijn dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging (18-656291-06)
Bij vonnis van de politierechter te Groningen d.d. 24 april 2007 (parketnummer 18-656291-06), is veroordeelde veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 14 augustus 2007. De proeftijd is ingegaan op 14 augustus 2007. De officier van justitie heeft op 9 januari 2008 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf, omdat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Nu gebleken is dat veroordeelde het hiervoor bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen, met dien verstande dat het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf te geven, een werkstraf zal gelasten van na te noemen duur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast;
gelast (in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Groningen van 24 april 2007) taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zesenvijftig uren met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van achtentwintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G. Dam en
mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier.