ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3417

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001051-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen door minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, een minderjarige, werd beschuldigd van het medeplegen van brandstichting aan een zitbank die tegen de gevel van een flatgebouw stond. De feiten vonden plaats op 7 juni 2009, waarbij de verdachte samen met een mededader opzettelijk brand heeft gesticht, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en mogelijk levensgevaar voor aanwezige personen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden en een werkstraf van honderd uren. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was, ondanks zijn jeugdige leeftijd, en legde een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op, evenals een onvoorwaardelijke werkstraf van tachtig uren. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte ten tijde van het delict nog geen 14 jaar oud was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001051-10
Parketnummer eerste aanleg: 18-640965-09
Arrest van 9 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 9 april 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. F. Gosselaar, advocaat te Winschoten.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van honderd uren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 07 juni 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/bij een bank en/of een flatgebouw (aan de [straat]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk voering/stof van die bank, althans brandbare stof, (met een aansteker) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met voering/stof van die bank, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die bank en/of (de gevel, regenpijp en/of buitenlamp van) dat flatgebouw geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die bank en/of dat flatgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat flatgebouw aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Bespreking van gevoerd verweer
De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte voorafgaand aan zijn verhoor bij de politie niet op de juiste wijze is gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat. Volgens de raadsman dient vorenstaande, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het verhoor nog maar 14 jaar oud was, ertoe te leiden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging wordt verklaard. De raadsman heeft zich daarbij beroepen op het arrest van het EHRM d.d. 27 november 2008 (zaak Salduz).
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Vast staat dat door de verhorend politieambtenaar voorafgaand aan het verhoor van verdachte het recht op de aanwezigheid van een advocaat ter sprake is gebracht. Het hof acht echter aannemelijk dat de bij die gelegenheid aan verdachte verstrekte informatie niet volledig is geweest. Het hof acht met name aannemelijk dat is nagelaten om verdachte erop te wijzen dat hij als minderjarige recht had op verhoorbijstand.
Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal, niet van doorslaggevend belang dat verdachte niet was aangehouden, maar dat hij op uitnodiging van de politie zich vrijwillig op het politiebureau had gemeld.
In overeenstemming met de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie verbindt het hof aan voormelde omissie als consequentie dat het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 5 oktober 2009 is uitgesloten om voor het bewijs van het ten laste gelegde te worden gebruikt. Voor de door de raadsman bepleite niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie is naar het oordeel van het hof geen ruimte nu niet is komen vast te staan dat door de handelwijze van de verhorende verbalisanten doelbewust of met grote veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat ook de verklaringen van de medeverdachten moeten worden uitgesloten van het bewijs overweegt het hof dat hij daarmee voorbijgaat aan de Schütznorm. Een beroep op bescherming tegen mogelijke schending van belangen van derden komt aan de verdachte niet toe.
Voormelde bewijsuitsluiting zal er echter niet toe leiden dat het hof verdachte van het hem ten laste gelegde zal vrijspreken. Verdachte heeft immers zowel op de terechtzitting in eerste aanleg als op de terechtzitting in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd over de hem verweten brandstichting. Samen met de aangifte en de verklaring van verdachtes medeverdachten acht het hof het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder vermeld.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 07 juni 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan een bank, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk voering/stof van die bank met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan die bank en de gevel, regenpijp en buitenlamp van een flatgebouw aan de [straat] geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die bank en dat flatgebouw te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting. Hij heeft tezamen met zijn mededader een zitbank, die tegen de gevel van een flatgebouw aan stond, aangestoken, terwijl hij wist dat de vulling/stof van die bank erg brandbaar was.
Uit de stukken blijkt dat door deze brandstichting aan het flatgebouw behoorlijke schade is ontstaan. Daargelaten deze materiële schade is het evident dat dergelijk gedrag voor zowel de - bejaarde - bewoners van de flat, als voor omstanders schrik en een gevoel van onveiligheid teweegbrengt. Het hof wil wel aannemen dat verdachte dergelijke gevolgen nimmer heeft beoogd. Niettemin valt het verdachte aan te rekenen dat hij - ook zijn destijds jeugdige leeftijd in aanmerking nemende - zich heeft laten leiden door een kennelijke behoefte aan spanning en gevaar en dat hij het bijkomende gevaar kennelijk voor lief heeft genomen.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 19 augustus 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof heeft daarnaast gelet op een omtrent verdachte opgemaakt rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 25 november 2009.
Gelet op het vorenstaande acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur en daarnaast oplegging van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Benadeelde partij
[benadeelde partij] te [vestigingsplaats] heeft zich als benadeelde partij in het strafgeding in eerste aanleg gevoegd. Haar vordering van € 2.500,00 is door de eerste rechter tot een bedrag van € 1.250,00 toegewezen. [benadeelde partij] heeft schriftelijk te kennen gegeven dat zij haar in eerste aanleg ingediende vordering wenst te handhaven.
Het hof overweegt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:164 BW kan de gedraging van verdachte, die hij pleegde toen hij de leeftijd van dertien jaren had, niet als onrechtmatige daad aan hem worden toegerekend. Op grond daarvan kan de benadeelde partij niet in haar vordering jegens verdachte worden ontvangen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot jeugddetentie voor de duur van één maand;
beveelt, dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, dat wil zeggen: het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen jeugddetentie;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier, zijnde mr. A.J. Rietveld buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.