Parketnummer: 24-001172-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-630370-08
Arrest van 9 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 23 april 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1959] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
(P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel),
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2008 tot en met 16 juli 2008 in de gemeente [gemeente], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte op 13 juli 2008 met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een vuurwapen een of meer kogels door en/of in het hoofd van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] op16 juli 2008 is overleden;
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 2], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met behulp van een vuurwapen een of meer kogels door en/of in een arm en/of de buik, althans door en/of in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente [gemeente] aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (te weten diverse schotwonden in de arm en/of het bovenlichaam), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met behulp van een vuurwapen een of meer kogels door en/of in een arm en/of de buik, althans door en/of in het lichaam te schieten;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met behulp van een vuurwapen een of meer kogels door en/of in een arm en/of de buik, althans door en/of in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 3] de woorden heeft toegevoegd: "Moet jij ook", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (vervolgens) een vuurwapen op die [slachtoffer 3] heeft gericht en/of (vervolgens) met dat vuurwapen een kogel naar en/of in de richting van die [slachtoffer 3] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente [gemeente] een persoon genaamd [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "Moet jij ook", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (vervolgens) een vuurwapen op die [slachtoffer 3] gericht en/of (vervolgens) met dat vuurwapen een kogel naar en/of in de richting van die [slachtoffer 3] afgevuurd.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in de vervolging omdat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv). De raadsman stelt dat de toenmalige raadsman van zijn cliënt, opzettelijk en doelbewust bij zijn client is weggehouden waardoor deze het recht op vrije toegang tot zijn cliënt niet kon effectueren. De raadsman is aldus van mening dat een inbreuk is gemaakt op algemene beginselen van behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van zijn cliënt alsmede dat aan diens recht op een eerlijke behandeling, zoals neergelegd in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), tekort is gedaan.
Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
a) in weerwil van de bezoekafspraak van de raadsman op 15 juli 2008 te 14.00 uur is de verdachte vervoerd naar een ander politiebureau;
b) ondanks het uitdrukkelijk verzoek van de verdachte om zijn advocaat te mogen spreken wordt aangevangen met het verhoor;
c) aan de teamleider [getuige 1] wordt door [getuige 2] niet doorgegeven dat de verdachte uitdrukkelijk heeft verzocht zijn advocaat te mogen spreken alvorens het verhoor wordt voortgezet;
d) voor alle bij het verhoor betrokken politieagenten is duidelijk dat de verdachte ziek is door het afkicken;
e) omwille van het feit dat de verdachte nog niet heeft gesproken met zijn raadsman wordt de strategie van het verhoor aangepast en wordt zonder overleg met de teamleider afgeweken van het eerder opgestelde verhoorplan;
f) de strategiewijziging houdt in dat de zieke verdachte nader wordt bevraagd in verband met het eventuele handelen met voorbedachten rade;
g) de coachende politieagent [getuige 2] heeft aangekondigd de raadsman van de verdachte aan de praat te zullen houden zodat het verhoor eerst kon worden afgerond;
h) de toenmalige raadsman is feitelijk ook weggestuurd bij de balie van het politiebureau Rademarkt, waar het verhoor op dat moment plaatsvond;
i) toen de verdachte verzocht het verhoor af te breken in verband met zijn fysieke toestand werd hieraan geen gehoor gegeven.
De advocaat-generaal hanteert in zijn uitdrukkelijk ingenomen standpunt ter zitting een ander uitgangspunt met betrekking tot de feitelijke gang van zaken. Voorts stelt hij dat op basis van deze feiten niet geconcludeerd kan worden dat er sprake is van enige schending van rechten van verdachte met betrekking tot het vrije verkeer tussen advocaat en verdachte. Hij concludeert tot verwerping van het opgeworpen verweer.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende in dit verband van belang zijnde feiten vast.
Verdachte is op 14 juli 2008 te 16:00 uur in verzekering gesteld waarbij hem is gewezen op zijn recht zich bij te laten staan door een advocaat. Verdachte is op 15 juli 2008 rond 14.00 uur vervoerd naar het politiebureau op de Rademarkt terwijl er een afspraak was gemaakt door de (toenmalig) raadsman met de politie om zijn cliënt op dat tijdstip in het cellencomplex te bezoeken. Direct bij aanvang van het verhoor geeft verdachte aan dat hij nog steeds geen advocaat heeft gesproken en het verhorende team meldt dit bij de teamleider. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (teamleider) en [getuige 2] (coach van het verhorend team) ter zitting van het hof afgelegd op 5 oktober 2010, volgt dat [getuige 2] contact heeft opgenomen met [getuige 1] om te melden dat verdachte nog geen contact had gehad met zijn advocaat. [getuige 1] geeft aan een en ander te zullen regelen en deelt later aan [getuige 2] mede dat de advocaat naar het politiebureau zal komen. Hoewel [getuige 1] alleen verklaart dat hij contact met de (toenmalig) raadsman heeft gehad en die raadsman zich dit niet kan herinneren, acht het hof [getuige 1] ook op dit onderdeel van zijn verklaring betrouwbaar nu zijn verklaring op andere punten betreffende zijn handelwijze rond zijn contacten met de toenmalig raadsman, zoals hierboven weergegeven, steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 2].
Op 15 juli 2008 rond 14.00 uur meldt de (toenmalig) raadsman zich, conform de afspraak die hij die ochtend heeft gemaakt, op het cellencomplex aan de Hooghoudstraat in Groningen teneinde zijn cliënt te bezoeken. Aldaar verneemt hij van een medewerker van het cellencomplex dat zijn cliënt voor verhoor is meegenomen. De (toenmalig) raadsman verklaart als getuige ter terechtzitting van het hof op 5 oktober 2010 dat hij na dit gehoord te hebben boos teruggegaan is naar zijn kantoor. Hij verklaart verder tegenover het hof dat hij zich niet meer kan herinneren of deze medewerker gezegd heeft dat zijn cliënt overgebracht is naar het hoofdbureau van de politie op de Rademarkt in Groningen. Ook weet hij zich niet meer te herinneren of hij gebeld is door de politie. Tot aan de Salduz-jurisprudentie heeft hij nooit een verdachte aan het hoofdbureau bezocht.
[getuige 3], leidinggevende van het cellencomplex, heeft ter terechtzitting van het hof op 5 oktober 2010 verklaard dat zij van [getuige 4], receptioniste van het hoofdbureau, heeft vernomen dat een advocaat zich op 15 juli 2008 heeft gemeld op het hoofdbureau om zijn cliënt te bezoeken en dat deze is weggegaan toen bleek dat de aanwezige crimeteams geen advocaat verwachtten. Uit deze verklaring is naar het oordeel van het hof niet ondubbelzinnig af te leiden of het de (toenmalig) raadsman was die zich daar meldde noch dat hij daarbij aangaf voor zijn cliënt [verdachte] te komen. Voorts is van belang dat [getuige 4] zich, blijkens het proces-verbaal d.d. 28 december 2009 opgesteld door [verbalisant 1], dit bezoek van de raadsman niet kan herinneren. In tegenstelling tot de raadsman, neemt het hof op grond van bovenstaande verklaringen aan dat de (toenmalig) raadsman zich op 15 juli 2008 niet heeft gemeld op het hoofdbureau op de Rademarkt.
De constatering van de raadsman dat met het verhoor van de verdachte wordt aangevangen in deze situatie, waarin duidelijk is dat verdachte met zijn raadsman wenst te spreken, is correct. Tevens is de constatering van de raadsman dat dit standpunt van verdachte niet aan de teamleider [getuige 1] wordt medegedeeld, juist. Uit de dvd "2" (derde opname van 57:00-1:005) blijkt dat verdachte aan geeft ziek te zijn en dus moet het, zoals ook de raadsman constateert, de verbalisanten duidelijk geweest zijn dat verdachte ziek was.
De getuige [getuige 2] heeft ter zitting van het hof van 5 oktober 2010 verklaard dat de wijziging van strategie ten opzichte van het verhoorplan absoluut niet te maken had met het feit dat er (nog steeds geen) raadsman aanwezig was geweest bij het verhoor. Tijdens de zitting heeft het hof waargenomen bij het tonen van de dvd "2" (derde opname vanaf 08.46 minuut) dat in het getoonde fragment gezegd wordt "De advocaat komt zodadelijk om de hoek kijken, let maar op mijn woorden, en dan moeten we afkappen. En dan willen we dit niet afkappen. Dan houden we de advocaat wel even aan de praat tot dit dan even klaar is."
Waar de raadsman van verdachte de getuige [getuige 2] ter zitting van 5 oktober 2010 van het hof confronteert met de uitlating: "Omwille van het feit dat de advocaat nu nog niet bij hem is geweest", merkt het hof op dat dit een niet correcte samenvatting van de raadsman is van hetgeen op de vorenbedoelde bandopname ter zitting is waargenomen. De raadsman neemt zijn eigen samenvatting vervolgens in zijn opsomming van de feiten zoals hiervoor omschreven als uitgangspunt. Het hof gaat anders dan de raadsman verder uit van zijn eigen waarneming ter zitting zoals hiervoor weergegeven. Andere schriftelijke weergaven van deze opmerkingen in het proces-verbaal neemt het hof niet in aanmerking aangezien deze interpretaties zijn van anderen van de door het hof zelf waargenomen fragmenten op de dvd. Op basis van de zelf waargenomen uitlating in samenhang met hetgeen getuige [getuige 2] ter zitting heeft verklaard over de bedoeling van deze uitlating, is het hof van oordeel dat hieruit niet volgt dat de strategie van het verhoor is gewijzigd omwille van het feit dat verdachte nog niet heeft gesproken met zijn advocaat, zoals door de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt is aangevoerd.
De verbalisant heeft aangekondigd de raadsman van verdachte aan de praat te houden wanneer deze zou verschijnen tijdens het verhoor. Indien dit daadwerkelijk zou zijn gebeurd, had dit in het licht van het vrije verkeer tussen verdachte en raadsman de nodige vragen opgeroepen. Het hof stelt evenwel vast dat de raadsman zich niet heeft gemeld, zodat dit niet heeft plaatsgevonden, en is van oordeel dat uit een intentie om dit te doen niet kan worden afgeleid dat er met veronachtzaming van de belangen van verdachte of anderszins onzorgvuldig jegens verdachte is gehandeld.
Anders dan de raadsman concludeert is het hof van oordeel dat uit de bandopnamen van het verhoor d.d. 15 juli 2008, 14.10 uur, die ter terechtzitting op 5 oktober 2010 zijn getoond, dvd "2" (derde opname van 57:00-1:005), niet blijkt dat de verhorende rechercheurs verder gegaan zijn met het verhoor nadat de verdachte aangeeft dat hij wenst te stoppen met het verhoor. Het hof heeft ter zitting waargenomen dat de verbalisanten weliswaar trachten door te gaan met het verhoor, maar nadat verdachte nogmaals aangeeft te willen stoppen wordt gestopt met het verhoor. Niet waargenomen is immers dat verdachte nog enige vraag heeft beantwoord. De verbalisanten geven tenslotte aan te stoppen als het verslag afgemaakt is en verdachte een krabbeltje heeft gezet.
Het hof constateert op basis van het voorgaande dat de feiten die door de raadsman aan zijn gevoerde verweer ten grondslag worden gelegd gedeeltelijk niet juist zijn. Uitgaande van de door het hof hiervoor opgenomen feiten is het hof van oordeel dat daaruit niet blijkt van een handelwijze waarbij in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde is gehandeld en waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is opgetreden alsmede dat aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Het hof verwerpt het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Bewijsoverwegingen
Salduz
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op basis van de Salduz jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en van de Hoge Raad als uitgangspunt geldt dat verhoren van verdachte die hebben plaatsgevonden voordat verdachte zijn advocaat heeft geconsulteerd van het bewijs moeten worden uitgesloten.
De raadsman heeft op basis van dit uitgangspunt aangevoerd dat de verklaringen van verdachte afgelegd op 14 juli 2008 om 14:17 uur en 15 juli 2008 om 14.10 uur moeten worden uitgesloten van het bewijs. De advocaat-generaal komt met betrekking tot de verklaring van verdachte afgelegd op 14 juli 2008 tot dezelfde conclusie en met betrekking tot de verklaring van 15 juli 2008 heeft hij een onderbouwd standpunt ingenomen dat verdachte voor het verhoor ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht om zijn advocaat te consulteren en concludeert dat deze verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Op basis van voormeld uitgangspunt is het hof met de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat de op 14 juli 2008 om 14.17 uur door verdachte afgelegde verklaring moet worden uitgesloten van het bewijs.
Met betrekking tot het verhoor van verdachte op 15 juli 2008 om 14.10 uur stelt het hof het volgende vast.
Verdachte geeft blijkens de verbatim uitwerking van zijn verhoor, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en zoals ook door het hof ter zitting van 5 oktober 2010 zelf waargenomen, aan het begin van het verhoor uitdrukkelijk aan dat hij nog geen contact met een advocaat heeft gehad en dat hij eerst zijn advocaat wil spreken voordat hij verder verklaart.
Het hof heeft waargenomen van de bandopnamen van het verhoor d.d. 15 juli 2008, 14.10 uur die ter terechtzitting op 5 oktober 2010 zijn getoond, dat [getuige 2] (coach van het verhoorteam) aan verdachte uitlegt dat hij door wil gaan met het verhoor, onder de voorwaarde dat het verhoor zal worden onderbroken, zodra de advocaat er is. Verdachte knikt en zegt hier vervolgens 'ja' op.
De samenvatting van dit gespreksdeel is schriftelijk neergelegd in het proces-verbaal van 15 juli 2008, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en ondertekend door verdachte en komt overeen met hetgeen in de verbatim uitwerking van het verhoor door dezelfde verbalisanten is opgenomen en door het hof ter zitting van 5 oktober 2010 zelf is waargenomen. Daarin is onder meer opgenomen: "...U geeft mij de gelegenheid om, zodra mijn advocaat gearriveerd is, afzonderlijk met hem te spreken. Het verhoor zal dan worden onderbroken. Op basis van deze voorwaarden zal ik op dit moment alvast een verdere verklaring afleggen". De advocaat is die middag niet gekomen.
Uit jurisprudentie van het EHRM (Salduz en Panovits) volgt dat een verdachte van het recht op 'acces to a lawyer' vrijwillig afstand kan doen, uitdrukkelijk of stilzwijgend. Daarbij geldt dat de afstand van recht "must be established in an unequivocal manner and be attended by minimum safeguards commensurate to its importance" (EHRM 11 december 2008, 4268/04 (Panovits v. Cyprus)). In Pishchalnikov v. Russia (EHRM 24 september 2009, 7025/04) geeft het Europese Hof verder met betrekking tot deze afstand aan: "In the Court's view, when an accused has invoked his right to be assisted by counsel during interrogation, a valid waiver of that right cannot be established by showing only that he responded to further police-initiated interrogation even if he has been advised of his rights. Moreover the Court is of the opinion that an accused such as the applicant in the present case, who had expressed his desire to participate in investigative steps only through counsel, should not be subject to further interrogation by the authorities until counsel has been made available to him, unless the accused himself initiates further communication, exchanges, or conversations with the police or the prosecution."
Het hof is van oordeel, anders dan de advocaat-generaal, dat hetgeen hierboven feitelijk als gang van zaken is vastgesteld niet oplevert dat verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om zijn advocaat te consulteren nadat hij dit recht nadrukkelijk heeft ingeroepen in de zin zoals door het Europese Hof aangegeven. Het initiatief om met het verhoor verder te gaan is niet afkomstig van verdachte en verdachte blijft blijkens de opgestelde verklaring op het standpunt staan dat hij zijn advocaat wil zien zodra die er is als hij akkoord gaat met het verdere verhoor. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht om zijn advocaat te consulteren.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat ook de verklaring 15 juli 2008 op basis van het uitgangspunt volgende uit de Salduz-jurisprudentie moet worden uitgesloten van het bewijs.
Selectie bewijs
Het hof maakt voor de bewezenverklaring van de tenlasteleggingen voor wat betreft de verklaringen van verdachte slechts gebruik van de door verdachte ter terechtzitting van het hof en in eerste aanleg afgelegde verklaringen. Deze verklaringen zijn afgelegd ten overstaan van rechters in het bijzijn van zijn advocaat en nadat het overige bewijs tegen verdachte bekend was op grond waarvan hij zijn uiteindelijke procespositie heeft kunnen bepalen.
De raadsman heeft aangevoerd dat alle door de verdachte afgelegde verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs wegens schending van artikel 6 EVRM. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar een recente uitspraak van het EHRM (Brusco tegen Frankrijk (1466/07)) waaruit, aldus de raadsman, afgeleid kan worden dat ook meerderjarige verdachten op grond van artikel 6 EVRM het recht hebben op aanwezigheid van een raadsman tijdens hun verhoren. Bij gebreke van deze mededeling aan verdachte dienen alle verklaringen van zijn cliënt te worden uitsloten van het bewijs. Het hof begrijpt dit laatste als alle verklaringen afgelegd bij de politie nu slechts voor deze verklaringen geldt dat zij niet in het bijzijn van een advocaat zijn afgelegd. De advocaat-generaal heeft geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen met betrekking tot de reikwijdte van het genoemde arrest.
Gelet op de door het hof geselecteerde verklaringen van verdachte behoeft dit verweer geen verdere bespreking.
Voorbedachte raad
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof het standpunt ingenomen dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van verdachte bij de politie moeten worden uitgesloten van het bewijs en dat uit het dossier voor het overige niet kan worden afgeleid dat verdachte zich voldoende bewust was van zijn besluit en de mogelijke gevolgen daarvan.
Volgens de raadsman blijkt nergens uit het dossier dat verdachte zich bewust is geweest van het feit dat hij een pistool pakte en op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Bovendien blijft de mogelijkheid open dat verdachte - toen hij het pistool pakte - aanvankelijk slechts het voornemen had om [slachtoffer 1] te bedreigen. Mogelijk heeft verdachte in een opwelling geschoten nadat [slachtoffer 1] gezegd zou hebben: "Doe maar, schiet maar".
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 stelt de raadsman dat, zelfs indien ten aanzien van [slachtoffer 1] moord wordt bewezen geacht, daarmee niet vast staat dat verdachte ook ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met voorbedachte raad heeft gehandeld. Nergens blijkt dat zij betrokken waren bij het hoogoplopende conflict tussen verdachte en [slachtoffer 1] die middag. De tijd tussen het schot op [slachtoffer 1] en de schoten op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is voorts te kort geweest om te kunnen spreken van kalm beraad en rustig overleg.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Op basis van de stukken in het dossier - behoudens de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen - en de verklaringen van verdachte ter terechtzittingen bij de rechtbank en het hof, gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Op zondag 13 juli 2008 wordt verdachte wakker van een hoop geschreeuw en huilende kinderen en komt zijn toenmalige vriendin [naam] helemaal opgefokt de slaapkamer binnen. Nadat verdachte haar tot rust heeft gemaand komt ze een tijdje later opnieuw de slaapkamer binnen en roept ze: "[slachtoffer 1] komt eraan". Verdachte loopt dan naar buiten en treft daar [slachtoffer 1]. Nadat [slachtoffer 1] hem een duw heeft gegeven heeft verdachte bij zichzelf gezegd "nu is het afgelopen" en loopt verdachte zijn woning binnen. Op de zolder van zijn woning heeft verdachte een pistool dat naar zijn eigen zeggen niet geladen is. [slachtoffer 1] loopt intussen weg. Als verdachte weer beneden is, staat [slachtoffer 1] in het voortuintje van de woning van zijn buurman [slachtoffer 2], samen met [slachtoffer 2], diens vrouw en haar zus. Verdachte had het pistool achter zijn rug in zijn broeksband met zijn trui erover heen. Hij loopt rechtstreeks van zijn woning naar de woning van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] loopt verdachte iets tegemoet. Als hij [slachtoffer 1] dicht is genaderd, pakt verdachte het wapen van achter zijn rug vandaan, laadt het door, richt het wapen op [slachtoffer 1] en schiet hem door het hoofd. Verdachte richt het wapen vervolgens op de anderen in de voortuin. [slachtoffer 2] vlucht achter zijn vrouw en diens zus zijn woning binnen. In de deuropening wordt hij geraakt door een kogel die verdachte heeft afgevuurd. Verdachte gaat de woning van [slachtoffer 2] binnen. Hij passeert de vrouw van [slachtoffer 2]. Verdachte loopt door de hal en schiet nog tweemaal. [slachtoffer 2] wordt opnieuw geraakt. In de bijkeuken treft verdachte de gewonde [slachtoffer 2] aan, zittend op de vloer, naast de wasmachine. Verdachte richt het wapen op het hoofd van [slachtoffer 2]. Verdachte probeert te schieten maar het wapen weigert. Zijn zoon, die achter hem aan is gelopen, trekt hem weg. Samen met zijn zoon verlaat verdachte de woning van [slachtoffer 2]. Lopend over het pleintje, met het pistool nog in zijn hand, ziet verdachte verderop [slachtoffer 3] voor diens woning staan. Verdachte roept naar [slachtoffer 3]: "Moet jij ook?", en lost direct een schot in de richting van [slachtoffer 3]. De kogel raakt de regenpijp van de voorgevel van de woning van [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] zelf wordt niet geraakt.
Verdachte heeft ter terechtzittingen van de rechtbank en het hof verklaringen afgelegd, met - voor zover hier relevant - de volgende strekking. Er waren al vaker incidenten geweest in de wijk. Toen verdachte hoorde dat [slachtoffer 1] zijn kinderen bedreigde en tegen zijn toenmalige partner gilde, is er bij hem een knop omgegaan. Zijn eerste emotie was angst, maar die ging over in woede toen hij zijn huis in ging. Hij heeft bij zichzelf gezegd: "En nu is het afgelopen". Toen hij aan alles een einde wilde maken heeft hij aan de groep gedacht.
Verdachte zag in [slachtoffer 2] de persoon die alle toestanden teweeg had gebracht, acties werden altijd vanuit zijn tuin ondernomen. Hij heeft [slachtoffer 2] gevolgd in zijn woning en heeft tegen hem gezegd dat hij hem eigenlijk ter plekke neer had moeten schieten.
Uit het vorengaande leidt het hof af dat verdachte het pistool van zolder heeft gehaald met het voornemen dat tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te gaan gebruiken. Verdachte bewaarde het pistool volgens zijn eigen verklaring niet geladen. Blijkens een reconstructie van de politie moet verdachte ongeveer anderhalve minuut onderweg zijn geweest om via de zolder van zijn woning de voortuin van [slachtoffer 2] te bereiken. Als verdachte zijn woning verlaat draagt hij het pistool op zijn rug in zijn broeksband met zijn trui erover. Tijdens zijn verblijf in de woning moet verdachte zijn pistool hebben geladen nu niemand heeft gezien dat hij dit deed toen hij buiten was. Slechts het doorladen van het wapen is waargenomen onmiddellijk na het tevoorschijn halen ervan. Verdachte heeft aldus ruim voldoende tijd en gelegenheid gehad om na te denken over zijn voorgenomen handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. Als [slachtoffer 1] en hij elkaar genaderd zijn, pakt hij het pistool, laadt door en schiet [slachtoffer 1] van dichtbij door het hoofd. Direct daarop schiet verdachte op [slachtoffer 2]. Verdachte brengt aldus zijn voorgenomen handelen in praktijk. Dat hij [slachtoffer 1] door het hoofd schiet, duidt op de intentie hem te doden. Dat verdachte die intentie ook ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft gehad, vindt bevestiging in het feit dat hij [slachtoffer 2], na hem te hebben geraakt, volgt in diens woning, daar nog tweemaal op hem schiet, hem onder bedreigende bewoordingen het pistool op het hoofd zet en vervolgens (zonder gevolg omdat het wapen weigert) de trekker overhaalt.
Anders dan de raadsman kennelijk van mening is, is het hof van oordeel dat voor het bewezen verklaren van voorbedachte raad niet vereist is dat moet blijken dat verdachte zich bewust is geweest van zijn handelen.
De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat verdachte het wapen heeft gepakt om te dreigen acht het hof strijdig met de feitelijke gang van zaken zoals hiervoor beschreven. Verdachte heeft niet verklaard een dergelijk voornemen te hebben gehad en door het wapen in huis te laden blijkt dat verdachte het pistool niet enkel wilde gebruiken om te dreigen. Voorts is van belang dat verdachte het wapen pas te voorschijn haalt als hij [slachtoffer 1] dicht is genaderd en dan direct doorlaadt en schiet. Het hof beziet dit in de context van de verklaring van verdachte dat hij voordat hij de woning in ging bij zichzelf dacht "nu is het afgelopen".
Het hof acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld met betrekking tot het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde.
Het schieten op [slachtoffer 3] beoordeelt het hof anders. Verdachte lijkt niet op zoek te zijn geweest naar [slachtoffer 3] en er bestaan ook onvoldoende aanwijzingen dat het aanvankelijke voornemen van verdachte om op te treden tegen buurtbewoners ook op [slachtoffer 3] betrekking had. Verdachte ziet [slachtoffer 3] pas wanneer verdachte (met zijn zoon) terugloopt naar zijn eigen woning. Als verdachte [slachtoffer 3] ziet, roept hij iets in zijn richting en schiet vrijwel onmiddellijk.
Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat verdachte ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel, maar ten aanzien van [slachtoffer 3] niet, met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 primair (met uitzondering van voorbedachte raad) ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 13 juli 2008 tot en met 16 juli 2008 in de gemeente [gemeente], opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte op 13 juli 2008 met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] op 16 juli 2008 is overleden;
2 primair.
hij op 13 juli 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 2], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met behulp van een vuurwapen kogels door een arm en de buik heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 primair.
hij op 13 juli 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 3].[slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 3] de woorden heeft toegevoegd: "Moet jij ook", en vervolgens een vuurwapen op die [slachtoffer 3] heeft gericht en vervolgens met dat vuurwapen een kogel in de richting van die [slachtoffer 3] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1 en 2 primair.
de voortgezette handeling van:
3 primair.
poging doodslag.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door B.T. Takkenkamp, psychiater, d.d. 11 september 2008, een rapport uitgebracht. Dit rapport houdt als conclusie in dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis. Hier nauw aan gekoppeld is een langdurige opiaatafhankelijkheid.
Die gebrekkige ontwikkeling, waarvan ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde, beïnvloedde het gedrag van verdachte in die zin, dat er door de aanwezige persoonlijkheidsstoornis n.a.o. sprake was van een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur. De lichamelijke problemen van verdachte en de langdurige complexe problemen in de buurt hebben ertoe geleid dat de gevoelde mentale draaglast de mentale draagkracht van verdachte overschreed.
Ten aanzien van de feiten en de omstandigheden waarin verdachte zich op het moment van het plegen van het ten laste gelegde bevond kan, aldus Takkenkamp, verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Op 1 november 2008 en op 9 december 2008 heeft Takkenkamp in aanvullende rapporten gereageerd op nieuwe informatie, maar heeft zijn oorspronkelijke bevindingen en conclusie gehandhaafd.
Daarnaast is omtrent verdachte door A.C. Bruijns, psychiater en A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog en beiden vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 24 maart 2009 een rapport uitgebracht. Dit rapport houdt als conclusie in dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis. Het betreft een gemengde persoonlijkheidsstoornis met kenmerken van antisociale, narcistische en theatrale persoonlijkheid. Bruijns en Spangenberg zijn van mening dat deze stoornissen ten tijde van het ten laste gelegde geen aanwijsbare rol speelden.
De onderzoekers concluderen dat hoewel verdachte lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, de feiten hem volledig kunnen worden toegerekend.
Uit genoemde rapportages, alsmede uit de door B.T. Takkenkamp en A.C. Bruijns ter terechtzitting van het hof d.d. 5 oktober 2010 afgelegde verklaringen, blijkt dat beide deskundigen dezelfde diagnostische bevindingen hebben gedaan aangaande de psychische gesteldheid van verdachte ten tijde van het delict. Beiden concluderen immers dat bij verdachte ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens n.a.o. De deskundigen komen echter tot andere conclusies ten aanzien van de mate waarin deze stoornis een rol heeft gespeeld bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten en als gevolg daarvan over de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Ter terechtzitting van het hof heeft Takkenkamp verklaard dat hij verdachte kort na het delict heeft gezien, dat verdachte toen in een roes verkeerde, dat hij instabiel was en dat de persoonlijkheidsstoornis op dat moment aan de oppervlakte lag en dus zichtbaar was. Takkenkamp acht op basis hiervan enige doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in het delict aanwezig.
Ter terechtzitting van het hof heeft Bruijns uiteengezet dat het Pieter Baan Centrum wel enige doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in de aanloop naar het delict heeft gezien, maar niet in het delict zelf. Deze deskundige is van oordeel dat het stellen van een diagnose kort na het plegen van het delict moeilijker is aangezien het traumatische en emotionele van het moment dit bemoeilijkt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de conclusie van Takkenkamp dient te volgen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof zich met de conclusie van het Pieter Baan Centrum dient te verenigen.
Uit de rapportage van Takkenkamp alsmede uit de verklaring die hij tegenover het hof heeft afgelegd, is het hof niet gebleken op welke wijze de persoonlijkheidsstoornis een rol heeft gespeeld in de bewezen verklaarde feiten. Het hof zal de conclusies van deze deskundige met betrekking tot de invloed van de persoonlijkheidsstoornis op de bewezenverklaarde feiten derhalve niet volgen.
Het hof verenigt zich met de voormelde conclusies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum en maakt die tot de zijne. Het hof stelt op basis hiervan vast dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten als volledig toerekeningsvatbaar dient worden te beschouwd.
Nu gebleken is dat de bewezen verklaarde feiten verdachte volledig vallen toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Op 13 juli 2008 heeft verdachte een confrontatie met [slachtoffer 1]. Deze confrontatie is aanleiding voor verdachte om, na een periode van oplopende spanningen in de buurt waar verdachte met zijn vriendin en kinderen woont, af te willen rekenen met de groep buurtbewoners die naar zijn mening op een onjuiste manier met zijn kinderen en die van zijn toenmalige vriendin, omgaan. Verdachte heeft op klaarlichte dag, op de openbare weg, te midden van buurtbewoners en voor de ogen van spelende kinderen, onder wie verdachtes veertienjarige zoon, [slachtoffer 1] van korte afstand en zonder enige waarschuwing met een pistool door het hoofd geschoten. Ten gevolge van dit geweld is [slachtoffer 1] drie dagen later overleden.
Verdachte heeft door aldus te handelen op zeer grove en gewetenloze wijze een medemens van het leven beroofd. Hierdoor is onder meer een vrouw haar partner en kinderen hun vader ontnomen. In de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring heeft de weduwe van [slachtoffer 1] een beeld geschetst van het verdriet dat verdachte door zijn handelen heeft veroorzaakt bij de nabestaanden. Zij spreekt van een traumatische ervaring die in diverse verschijningsvormen invloed heeft gehad en heeft op het dagelijkse leven van haar en haar gezin. Zij geeft aan dat ze in een nachtmerrie is beland nadat haar man voor de ogen van haar kinderen is doodgeschoten en het haar veel moeite kost om als gezin de draad van het leven weer op te pakken.
Nadat verdachte [slachtoffer 1] heeft neergeschoten schiet hij gericht op [slachtoffer 2] die wordt geraakt. Vervolgens achtervolgt hij [slachtoffer 2] diens woning in. Aldaar heeft verdachte, in de nabijheid van de partner, schoonzus en kinderen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 2] opnieuw beschoten, waarbij deze is getroffen in de buik. Vervolgens zet hij het wapen op het hoofd van de in elkaar gezakte [slachtoffer 2] en probeert te schieten maar het wapen weigert. Dan wordt hij teruggetrokken door zijn zoon die hem gevolgd is.
Verdachte heeft door aldus te handelen op gewetenloze wijze een medemens van het leven proberen te beroven. Verdachte heeft met zijn agressieve en onbeheerste gedrag een zeer beangstigende en traumatische situatie voor [slachtoffer 2] en zijn familie doen ontstaan. Het algemene en maatschappelijke gevoelen dat men in de eigen woning 'veilig' is, is ten aanzien van [slachtoffer 2] op de meest grove manier geschonden.
Uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer 2] ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd blijkt welke grote impact het gebeuren op hem en zijn gezin heeft gehad en nog steeds heeft. [slachtoffer 2] heeft de gerechtvaardigde vrees dat hij door de opgelopen verwondingen blijvend beperkingen zal ondervinden met betrekking tot het gebruik van zijn arm en als gevolg daarvan zijn beroep niet meer kunnen uitoefenen.
Vervolgens heeft verdachte, toen hij terugliep naar zijn woning vanaf de openbare weg, nog in de richting van [slachtoffer 3] geschoten, waarbij de kogel via de regenpijp van de woning van [slachtoffer 3], de tuinafscheiding van een woning in de buurt heeft geraakt. De risico's die verdachte heeft genomen door zo te schieten in een woonwijk waar zich meerdere personen buiten hun woning bevinden zijn groot en hadden tot meer slachtoffers kunnen leiden.
Verdachte heeft door zijn handelwijze op 13 juli 2008 - naast het leed dat hij de slachtoffers en nabestaanden heeft aangedaan - tevens de veiligheid van de ter plekke aanwezige omstanders, waaronder kinderen, op grove wijze in gevaar gebracht. Dergelijke geweldsdelicten schokken de rechtsorde zeer en dragen in hoge mate bij aan gevoelens van onveiligheid en angst bij de burgers, met name bij hen die van het vuurwapengeweld getuigen zijn geweest.
Enkele jaren voordat onderhavige feiten werden gepleegd heeft verdachte het vuurwapen en munitie aangeschaft toen hij zich in een soortgelijke situatie van een burenconflict bevond en deze uiteindelijk op een toegankelijke plaats in zijn toenmalige woning ten tijde van de bewezen verklaarde feiten voorhanden gehad. Hiermee heeft hij voor zichzelf de mogelijkheid gecreëerd om op enig moment het vuurwapen te gebruiken teneinde conflicten te beslechten. Dit heeft geresulteerd in onderhavige zeer ernstige geweldsdelicten.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een uittreksel uit de justitiële documentatie, d.d. 22 maart 2010 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Bij de strafoplegging houdt het hof voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze door hem, door zijn raadsman en uit eerdergenoemde rapportages over verdachte naar voren zijn gekomen.
Uit de inhoud van deze rapporten en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof voorts af dat de aanleiding van het voorval op 13 juli 2008 een periode van oplopende spanningen in de buurt is geweest. Verdachte is getergd geweest door de gedragingen van zijn buurtbewoners en zijn psychische en fysieke gesteldheid en de omstandigheden waarin hij zich verkeerde, waaronder het niet hebben van werk, maakten hem kwetsbaar. Verdachte is aldus in een stressvolle situatie terechtgekomen waarin hij uiteindelijk tot de bewezenverklaarde feiten is gekomen.
Het hof heeft bij de duur van de op te leggen straf in aanmerking genomen dat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de advocaat-generaal in zijn vordering en anders dan de rechtbank en de raadsman gaat het hof ervan uit dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is voor de bewezenverklaarde feiten. Voorts komt het hof tot een andere bewezenverklaring dan die waar de raadsman in zijn pleidooi voor een veel lagere strafoplegging van uit gaat.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich mee dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht, indien het tot oplegging van een straf komt, rekening te houden met de omstandigheid dat de strafvervolging van de verdachte in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM en dat er dientengevolge een strafvermindering van 5% dient plaats te vinden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte is op 14 juli 2008 in verzekering gesteld en heeft hieraan in redelijkheid de verwachting kunnen ontlenen dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd. In eerste aanleg is op 23 april 2009 vonnis gewezen. De berechting heeft aldus in eerste aanleg binnen een redelijke termijn plaatsgevonden.
Het openbaar ministerie en verdachte hebben op 6 mei 2009 hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 20 oktober 2009 waarna zittingen hebben plaatsgevonden op 23 maart 2010, 29 maart 2010, 24 juni 2010, 17 september 2010, 5 oktober 2010 en 26 oktober 2010.
Het hof hanteert als uitgangspunt dat de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen zestien maanden nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Nu het hof op 9 november 2010 arrest zal wijzen, is de berechting niet binnen zestien maanden na het instellen van het rechtsmiddel afgerond met een einduitspraak.
De redelijkheid van de duur van een strafzaak is - onder meer - afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, waartoe kan worden gerekend het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
De behandeling in hoger beroep heeft extra tijd in beslag genomen doordat het hof op de regiezitting d.d. 20 oktober 2009 een aantal onderzoekswensen van de verdediging heeft gehonoreerd en ook ambtshalve nader onderzoek heeft bevolen. Dit nader onderzoek heeft de nodige tijd in beslag genomen. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft de raadsman van verdachte, nadat er een wisseling van raadsman heeft plaatsgevonden, verzocht een aantal getuigen ter terechtzitting te horen. De behandeling in hoger beroep is aangehouden teneinde de getuigen en deskundigen ter terechtzitting te kunnen horen.
Van inactiviteit is derhalve naar het oordeel van het hof geen sprake.
Op grond van vorenstaande acht het hof bijzondere omstandigheden aanwezig die de overschrijding van de termijn rechtvaardigen. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is naar het oordeel van het hof niet geschonden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 56, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. S. Zwerwer en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier.