ECLI:NL:GHLEE:2010:BO2528

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001022-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing van een filiaal van de C1000 met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte is schuldig bevonden aan afpersing van een filiaal van de C1000 op 23 december 2009. De verdachte, die enigszins verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, heeft onder bedreiging met een mes en met geweld een medewerker gedwongen om geld af te geven. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 13 maanden en 19 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een bijzondere voorwaarde opgelegd voor reclasseringscontact. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 24 maanden en een werkstraf van 240 uren gevorderd, wat het hof grotendeels heeft overgenomen. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft blijk gegeven van spijt en bereidheid om zich aan de voorwaarden van de reclassering te houden. Het hof heeft ook de rapportage van de psychiater in overweging genomen, die concludeerde dat de verdachte ten tijde van het delict leed aan een ziekelijke stoornis, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. Het hof heeft de strafmotivering zorgvuldig afgewogen en de beslissing genomen om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met als doel de verdachte te ondersteunen in zijn re-integratie.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001022-10
Parketnummer eerste aanleg: 19-830297-09
Arrest van 29 oktober 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 6 april 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Veenhuizen, gevangenis Bankenbosch BB te Veenhuizen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 13 maanden en 19 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 23 december 2009, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of C1000, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- voorzien van een (bivak)muts en/of een mes het pand van Supermarkt C1000 (aan de [adres]) is binnengegaan en/of
- (vervolgens) (medewerker) [slachtoffer 2] heeft vastgegrepen en/of een/dat mes (na)bij de keel en/of de borst van die [slachtoffer 2] heeft gehouden en/of die [slachtoffer 2] (aldus) heeft gedwongen mee te gaan naar het kassa-kantoor en/of
- (vervolgens) - terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer 2] met het/een mes bedreigde - tegen de in dat kantoor aanwezige [slachtoffer 1] heeft gezegd/geroepen: "openmaken, geld, geld" en/of "geld, zo snel mogelijk" en/of "opschieten" en/of "moet ik hem opensnijden?", althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2009, te [plaats], met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan C1000, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte
- voorzien van een bivakmuts en een mes het pand van Supermarkt C1000 aan de [adres] is binnengegaan en
- vervolgens medewerker [slachtoffer 2] heeft vastgegrepen en dat mes nabij de keel en de borst van die [slachtoffer 2] heeft gehouden en die [slachtoffer 2] aldus heeft gedwongen mee te gaan naar het kassa-kantoor en
- vervolgens - terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer 2] met het mes bedreigde - tegen de in dat kantoor aanwezige [slachtoffer 1] heeft gezegd: "openmaken, geld, geld" en "geld, zo snel mogelijk" en "opschieten".
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
afpersing.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door drs. C.J.F. Kemperman, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, op 4 maart 2010 een rapport uitgebracht. Dit rapport houdt als conclusie in dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een aanpassingsstoornis. De stoornis beïnvloedde de keuzevrijheid van verdachte in die zin dat hij door de stressgeïnduceerde blikvernauwing zijn eigen gedrag enigszins verminderd onder controle had. Ten aanzien van de feiten en de omstandigheden waarin verdachte zich op het moment van het plegen van het ten laste gelegde bevond kan, aldus Kemperman, verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Het hof verenigt zich met de voormelde conclusie en maakt die tot de zijne, in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten leed aan een ziekelijke stoornis, waardoor het feit hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, voorzien van een bivakmuts en een mes in de hand, op de ochtend van 23 december 2009 te [plaats] schuldig gemaakt aan afpersing van een filiaal van de C1000. Nadat verdachte het filiaal van de C1000 was binnengelopen, heeft hij een medewerker vastgegrepen en hem - onder bedreiging met het mes - gedwongen om naar het kassa-kantoor te gaan. Aldaar aangekomen heeft verdachte een andere medewerker gedwongen geldbedragen af te staan. Deze medewerker heeft de zak die verdachte bij zich had, met geld gevuld. Verdachte is vervolgens op de vlucht geslagen en is, na een achtervolging, aangehouden.
Verdachte heeft niet in een opwelling gehandeld, maar heeft uitvoering gegeven aan een ruim van tevoren bedacht plan.
Verdachte heeft door aldus te handelen, gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaakt en hun lichamelijke integriteit aangetast. Hij heeft enkel gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Gewelddadige feiten als de onderhavige schokken de rechtsorde ernstig en brengen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Ten aanzien van de op te leggen straf dient bij ernstige strafbare feiten als de onderhavige als uitgangspunt te gelden dat de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 juli 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en door zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht alsmede op de over verdachte opgemaakte rapportage van drs. Kemperman d.d. 4 maart 2010 en het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 27 januari 2010.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof de indruk gewekt dat hij oprecht spijt heeft van zijn handelen en heeft zich bereid en gemotiveerd getoond om zich in het kader van reclasseringstoezicht te houden aan de gestelde voorwaarden, ook als dit een budgetteringscursus of een COVA-training zal inhouden.
Het hof neemt bij de strafoplegging voorts in aanmerking de hiervoor genoemde conclusie van de gedragsdeskundige dat de ten laste gelegde feiten aan de verdachte slechts in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden ziet het hof aanleiding om een fors deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen met een proeftijd van twee jaar. Zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en door de raadsman is verzocht, zal het hof het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf gelijk stellen aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (dergelijke) strafbare feiten. Het hof stelt hierbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich onder toezicht van de reclassering zal stellen. Verdachte heeft, mede gelet op zijn (onveranderde) financiële situatie, deze steun in de rug nodig om op het goede pad te blijven.
Om daarnaast voldoende recht te doen aan de ernst van het feit, acht het hof het tevens noodzakelijk om verdachte een werkstraf van maximale duur op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van dertien maanden en negentien dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis en beveelt de onmiddellijke invrijheidsstelling van veroordeelde.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier.
Mr. Rietveld is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.