ECLI:NL:GHLEE:2010:BO2020

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.064.432/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van dwangsom in omgangsregeling na hervatting contact tussen kinderen en ouder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep in een kort geding met betrekking tot een omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen na een echtscheiding. De partijen, [appellante] en [geïntimeerde], waren gehuwd en hadden samen drie minderjarige kinderen. De echtscheiding was op 21 oktober 2009 ingeschreven, en er was een contactregeling vastgesteld op 15 september 2009. De vrouw had in eerste aanleg een dwangsom opgelegd gekregen voor het niet nakomen van de omgangsregeling, maar het hof oordeelde dat deze dwangsom beperkt moest worden tot de datum van het arrest, omdat de omgang inmiddels weer was hervat.

Het hof bevestigde dat de vrouw niet tegen de omgang tussen de kinderen en de vader was, maar dat zij een geleidelijkere opbouw van de contactregeling voorstond. Het hof oordeelde dat er geen reden was om de contactregeling nog verder geleidelijk op te bouwen, aangezien deze al weer op de afgesproken wijze plaatsvond. De vrouw had ook gegriefd tegen de dwangsom die aan haar was opgelegd, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren veranderd dat de dwangsom niet langer gerechtvaardigd was. Het hof compenseerde de proceskosten, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van afspraken in het belang van de kinderen en de noodzaak om in dergelijke zaken rekening te houden met de veranderende omstandigheden.

Uitspraak

Arrest d.d. 26 oktober 2010
Zaaknummer 200.064.432/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
advocaat: mr. A.R.H. Baas, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. J.S. Özsaran, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 15 maart 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 9 april 2010 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 11 mei 2010. Haar vordering luidt als volgt:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het in conventie en in reconventie gewezen vonnis d.d. 15 maart 2010 van de Rechtbank te Groningen, gewezen onder rolnummer 116519 / KG ZA 10-81, en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in conventie geïntimeerde alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar oorspronkelijke vorderingen althans haar deze als zijnde ongegrond en onbewezen te ontzeggen, alsmede in reconventie geïntimeerde te veroordelen gelijk de conclusie van eis in reconventie, met veroordeling van geïntimeerde, oorspronkelijke eiser in conventie en gedaagde in reconventie, in de kosten van beide instanties.
Vervolgens heeft Kuiper de memorie van grieven genomen waarin zij overeenkomstig de appèldagvaarding heeft geconcludeerd.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep tegen het vonnis d.d. 15 maart 2010 van de Rechtbank Groningen, tussen partijen gewezen, althans het beroep te verwerpen en genoemd vonnis te bevestigen, al dan niet onder aanvulling en/of verbetering der gronden."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis d.d. 15 maart 2010 onder 2 (2.1 tot en met 2.5) een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Aangevuld met wat in hoger beroep nog onweersproken is gesteld, staat nu het volgende vast.
1.1. Partijen zijn gehuwd op [trouwdag]. Uit dit huwelijk zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren:
• [kind 1], geboren op [2004];
• [kind 2], geboren op [2006];
• [kind 3], geboren op [2008].
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de kinderen.
1.2. Partijen hebben hun relatie beëindigd. De echtscheiding tussen partijen is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 21 oktober 2009.
1.3. Bij beschikking van deze rechtbank van 15 september 2009 is tussen de man en de kinderen een contactregeling vastgesteld conform het aan die beschikking gehechte ouderschapsplan.
1.4. Op grond van de contactregeling is [geïntimeerde] gerechtigd de kinderen een weekend per 14 dagen bij zich te hebben van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 18.00 uur.
1.5. Vanaf december 2009 tot kort na het vonnis waarvan beroep heeft er geen contact/omgang meer plaats gevonden tussen [geïntimeerde] en zijn kinderen.
1.6. Naar aanleiding van het vonnis waarvan beroep is de contactregeling, zoals die in het ouderschapsplan is opgenomen, tussen [geïntimeerde] en zijn kinderen hervat.
Het geschil
2. Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om de vraag op welke wijze de contactregeling die partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen, weer dient te worden hervat en of aan een eventuele veroordeling tot nakoming dwangsommen moeten worden verbonden.
3. Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van zwaarwegende omstandigheden die zich tegen omgang tussen [geïntimeerde] en zijn kinderen verzetten. Uit de toelichting op deze grief leidt het hof nochtans af dat [appellante] zich niet tegen omgang tussen [geïntimeerde] en zijn kinderen verzet, doch enkel een geleidelijker opbouw naar de overeengekomen contactregeling voorstaat dan door de voorzieningenrechter is bevolen. Omdat grief 3 dezelfde strekking heeft, zal het hof beide grieven gezamenlijk behandelen.
4. Deze grieven kunnen niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Uit hetgeen ook [appellante] zelf onder 8 van de memorie van grieven heeft gesteld, volgt - zoals het hof hiervoor onder de vaststaande feiten sub 1.6 heeft opgenomen - dat de contactregeling inmiddels weer plaats vindt op de wijze zoals is overeengekomen in het ouderschapsplan. Nu niet gesteld of anderszins is gebleken dat de contactregeling op dit moment niet goed verloopt, is er geen aanleiding om deze thans nog geleidelijk op te bouwen op de door [appellante] voorgestane wijze.
5. Grief 2 is gericht tegen de dwangsom die de voorzieningenrechter aan de veroordeling van [appellante] tot nakoming van de contactregeling heeft verbonden. [appellante] onderbouwt dit met de stelling dat niet zijzelf, maar [geïntimeerde] de overeengekomen contactregeling niet is nagekomen.
6. Het hof acht het niet uitgesloten dat de problemen ten aanzien van de contactregeling (mede) zijn ontstaan doordat [geïntimeerde] deze enkele malen niet is nagekomen. Echter, de voorzieningenrechter heeft overwogen dat zij in de houding van [appellante] grond ziet om aan de nakoming van de contactregeling een dwangsom te verbinden (r.o. 5.3). Het hof leidt uit deze overweging af dat de houding van [appellante] ter zitting in kort geding zodanig is geweest dat gevreesd moest worden dat zij niet zonder meer zou meewerken aan de uitvoering van de overeengekomen contactregeling. Dit rechtvaardigde de oplegging van een dwangsom. Echter, nu [geïntimeerde] stelt dat de weigerachtige houding van [appellante] betrekking heeft op de opbouw van de contactregeling zonder begeleiding, terwijl op dit moment weer volledig uitvoering wordt gegeven aan de contactregeling, ziet het hof geen reden meer om aan de veroordeling van [appellante] tot nakoming van de contactregeling nog langer een dwangsom te verbinden.
7. Het hof gaat er hierbij vanuit dat beide partijen in het belang van de kinderen - en rekening houdend met hetgeen door de rechter in deze procedure is overwogen - in het vervolg de overeengekomen contactregeling zullen nakomen. Bij volgende haperingen acht het hof het andermaal opleggen van een dwangsom bepaald niet uitgesloten.
8. Grief 2 treft in zoverre doel.
De slotsom.
9. Om praktische redenen zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen met dien verstande dat het hof de sanctie van een dwangsom zal beperken tot de datum van dit arrest. Omdat partijen met elkaar getrouwd zijn geweest, zal het hof de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep met dien verstande dat de sanctie van een dwangsom niet langer geldt vanaf de datum van dit arrest;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, L. Groefsema en P.R. Tjallema en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 26 oktober 2010 in bijzijn van de griffier.