Parketnummer: 24-000958-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-755261-09 en 17-820378-09
Arrest van 26 oktober 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 12 april 2010 in de oorspronkelijk onder de parketnummers
17-755261-09 en 17-820378-09 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven en overtredingen veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie ter zake van zaak B
Het hof stelt vast dat de inleidende dagvaarding in eerste aanleg ter zake van zaak B (met het oorspronkelijke parketnummer 17-820378-09) ontbreekt in het dossier. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal geen (kopie van) de inleidende dagvaarding kunnen overleggen. Ook de verdediging beschikt niet over (een kopie van) de inleidende dagvaarding. Hierdoor kan het hof niet vaststellen wat aan verdachte ten laste is gelegd.
Gelet op het voorgaande zal het hof, overeenkomstig het ter terechtzitting door de advocaat-generaal en de verdediging ingenomen standpunt, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ter zake van het ten laste gelegde in zaak B.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep in zaak A
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake het ten laste gelegde onder 1 van zaak A zal veroordelen tot een geldboete van € 450,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft zij gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder 2 van zaak A zal veroordelen tot hechtenis voor de duur van één maand voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en een proeftijd van twee jaren, een werkstraf van 50 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier maanden.
Ten slotte heeft zij gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder 3 van zaak A zal veroordelen tot een geldboete van € 380,-.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - met verbeterde lezing van kennelijke taal- en/of schrijffouten - ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 29 september 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist was, en er sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, dit motorrijtuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,07 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 29 september 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straat], in plaats van op normale en veilige wijze de rijbaan van die [straat] te (blijven) volgen, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig van de weg is geraakt en (vervolgens) met dat voertuig - gezien verdachtes rijrichting - tegen een aan de rechterzijde van die weg gelegen woning is aangereden/aangegleden door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij op of omstreeks 29 september 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gekentekend [kenteken], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat], zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 29 september 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist was, en er sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, dit motorrijtuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,07 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2.
hij op 29 september 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straat], in plaats van op normale en veilige wijze de rijbaan van die [straat] te blijven volgen, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig van de weg is geraakt en vervolgens met dat voertuig - gezien verdachtes rijrichting - tegen een aan de rechterzijde van die weg gelegen woning is aangereden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt.
3.
hij op 29 september 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gekentekend [kenteken], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat], zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 van zaak A meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op het misdrijf:
1.
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994
2.
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
3.
als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.
Strafbaarheid
De raadsman heeft met betrekking tot feit 2 van zaak A aangevoerd dat de tenlastelegging alleen een gevolg bevat en niet een gedraging die tot dat gevolg heeft geleid. Dit zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging omdat het feit daardoor niet te kwalificeren zou zijn.
Het hof kan de raadsman niet volgen in deze redenering. Verdachte wordt verweten dat hij - kortweg - als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de weg, in plaats van op een normale en veilige wijze de rijbaan te blijven volgen, van de weg is geraakt en tegen een aan de rechterzijde van die weg gelegen woning is aangereden ten gevolge waarvan gevaar op de weg kon ontstaan. Anders dan de raadsman veronderstelt ligt naar het oordeel van het hof in deze feitelijke omschrijving niet slechts een gevolg maar tevens een gedraging (van de verdachte) als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 besloten. Het verweer strekkend tot niet-kwalificeerbaarheid wegens het ontbreken van een delictsbestanddeel in het bewezenverklaarde moet dan ook worden verworpen.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vervolgens betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake het onder 2 van zaak A ten laste gelegde wegens afwezigheid van alle schuld. Hij heeft betoogd dat het niet uit te sluiten valt dat er iets kapot ging aan de auto bij het nemen van de drempel, waardoor verdachte niet verweten kan worden dat hij van de weg raakte.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Niet gezegd kan worden dat verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het van de weg raken en inrijden op een woning, nu hij een hogere snelheid voerde dan ter plaatse was toegestaan en de auto bestuurde onder invloed van alcohol. Het doet - in het kader van de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond 'afwezigheid van alle schuld' - niet ter zake of de auto na het nemen van de drempel met te hoge snelheid van de weg raakte als gevolg van daardoor veroorzaakte schade, of dat de auto van de weg raakte zonder dat daaraan door die manoeuvre schade was ontstaan. In beide gevallen valt verdachte te verwijten dat hij met deze te hoge snelheid de drempel nam en moet van een oorzakelijke relatie met de daarna ontstane gevaarzetting worden uitgegaan, waardoor er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en acht verdachte strafbaar aan het onder 2 van zaak A bewezen verklaarde. Tevens acht het hof verdachte ter zake van de overige ten laste gelegde feiten strafbaar. Verdere strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 29 september 2009, als beginnend bestuurder, een auto bestuurd en zich daarmee in het verkeer begeven, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Hij is, na het passeren van een verkeersdrempel, de macht over het stuur kwijtgeraakt en uiteindelijk tegen een woning beland, waarbij aanzienlijke schade is veroorzaakt. Het feit dat alleen verdachte zelf gewond is geraakt, kan als een geluk bij een ongeluk worden aangemerkt. Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht. Tevens was de auto waarin verdachte reed onverzekerd.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffend uittreksel justiti?le documentatie van 21 juli 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op een verdachte betreffend reclasseringsadvies
d.d. 8 oktober 2010 waaruit - voor zover hier van belang - blijkt dat verdachte schulden heeft en in een schuldsaneringstraject zit. Verdachte heeft een baan en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou er mogelijk voor zorgen dat verdachte deze baan verliest. Er wordt geadviseerd aan verdachte verplicht reclasseringstoezicht op te leggen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat, ter zake van het bewezen verklaarde onder 1 van zaak A, een werkstraf van 20 uren in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht, passend en geboden is.
Ter zake van de overtredingen onder 2 en 3 van zaak A acht het hof werkstraffen van respectievelijk 50 en 15 uren passend en geboden. Het hof ziet in het bovenstaande voorts aanleiding om aan verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van vier maanden op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en de artikelen 5, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging ter zake van het in zaak B ten laste gelegde;
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 van zaak A ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld onder 1, 2 en 3 van zaak A meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] ter zake van het onder 1 van zaak A bewezen verklaarde feit tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 1 van zaak A bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
beveelt, dat de bijkomende straf ter zake van het onder 1 van zaak A bewezen verklaarde feit niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
veroordeelt verdachte [verdachte] ter zake van het onder 2 van zaak A bewezen verklaarde feit tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 2 van zaak A bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van vier maanden;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging geheel in mindering wordt gebracht;
veroordeelt verdachte [verdachte] ter zake van het onder 3 van zaak A bewezen verklaarde feit tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftien uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zeven dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. K.J. van Dijk en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van S. van Krugten als griffier.