ECLI:NL:GHLEE:2010:BO1380

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001786-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Leeuwarden op 21 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het verkopen en afleveren van cocaïne. De politierechter had een gevangenisstraf opgelegd, waartegen de verdachte in hoger beroep ging. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 oktober 2010 heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar het hof heeft besloten het vonnis van de politierechter te vernietigen en opnieuw recht te doen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 november 2007. De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen, maar het hof oordeelde dat er voldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen waren om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft de straf bepaald op 25 weken gevangenisstraf, waarvan 13 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Dit besluit is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep.

Het hof heeft ook rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. De uitspraak benadrukt de ernst van de overtreding van de Opiumwet en de impact daarvan op de volksgezondheid. Het hof heeft de gevangenisstraf gematigd vanwege het tijdsverloop sinds de feiten en de omstandigheid dat de verdachte sindsdien niet opnieuw in aanraking is gekomen met de justitie.

Uitspraak

parketnummer: 24-001786-08
parketnummer eerste aanleg: 19-605106-08
Arrest van 21 oktober 2010 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
4 juli 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.W. Knottenbelt, advocaat te Assen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering is doorgebracht.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 november 2007 te [plaats], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Overweging ten aanzien van het bewijs
De raadsman heeft er terecht op gewezen dat de politierechter de bewezenverklaring ten onrechte mede baseert op door [getuige 1] afgelegde verklaringen. Dit neemt evenwel niet weg dat er voldoende andere wettige en overtuigende bewijsmiddelen voorhanden zijn die een bewezenverklaring kunnen dragen.
De raadsman heeft de betrouwbaarheid van de door [getuige 2] en [getuige 3] afgelegde verklaringen betwist, voor zover deze als bezwarend voor de verdachte kunnen gelden. Dit verweer slaagt niet. Het hof acht deze verklaringen voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs nu zij elkaar versterken en steun vinden in andere bewijsmiddelen, terwijl het bestaan van tevoren gemaakte afspraken of een complot om de verdachte onterecht te belasten niet aannemelijk is geworden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 november 2007 te [plaats], opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 november 2007 gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan het handelen in cocaïne.
De verdachte heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De strafwaardigheid hiervan is gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van cocaïne voor de volksgezondheid vormt en in de met het gebruik van cocaïne gepaard gaande criminaliteit. Het hof neemt in aanmerking de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken. Die oriëntatiepunten gaan voor misdrijven als waarvan hier sprake is uit van oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf voor de duur van meerdere maanden.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 september 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Wel is hij op 10 maart 2008 (onherroepelijk) veroordeeld ter zake van een geweldsdelict.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, en uit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door de verdachte begane strafbare feiten, alsmede gelet op de hiervoor genoemde landelijke ori?ntatiepunten, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een andere, lichtere strafmodaliteit dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur.
Het hof stelt voorts vast dat de zaak in hoger beroep in het algemeen behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, hetgeen in dit geval inhoudt uiterlijk op 4 juli 2010. Nu dit niet het geval is, is er gerekend vanaf die datum dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim drie maanden, zonder dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die deze overschrijding rechtvaardigen.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de behandeling van het hoger beroep, ziet het hof aanleiding de gevangenisstraf voor de duur van 26 weken die het hof voornemens was op te leggen, te matigen tot 25 weken.
Het hof houdt daarnaast rekening met het tijdsverloop, in die zin dat het al geruime tijd geleden is dat de strafbare feiten zich hebben voorgedaan, dat deze zaak de verdachte in die tijd voortdurend boven het hoofd heeft gehangen en hij sedertdien niet opnieuw wegens Opiumwetdelicten met politie of justitie in aanraking is geweest.
Het hof zal daarom een deel van de op te leggen gevangenisstraf, te weten 13 weken, voorwaardelijk opleggen, mede om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten.
Overtuigende argumenten voor een andere strafmodaliteit zijn aangevoerd noch gebleken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfentwintig weken;
beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van dertien weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Hielkema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
-