ECLI:NL:GHLEE:2010:BO0979

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001270-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware en eenvoudige mishandeling na ongelukkige samenloop van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 15 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Assen. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van zware mishandeling en veroordeeld voor eenvoudige mishandeling. In hoger beroep werd de verdachte opnieuw vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De tenlastelegging betrof primair zware mishandeling en subsidiair eenvoudige mishandeling, waarbij de verdachte opzettelijk een ander, genaamd [slachtoffer], zou hebben geduwd en/of laten struikelen, wat resulteerde in een gebroken schouder van het slachtoffer.

Het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet van de verdachte om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte had zijn been achter de benen van het slachtoffer gehaakt, wat volgens hem en getuigen bedoeld was als een aanzet tot een stoeipartij. De breuk in de bovenarm van het slachtoffer werd door het hof gekarakteriseerd als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Het hof concludeerde dat uit de gang van zaken niet kon worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het toebrengen van pijn of letsel.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte zou vrijspreken van het primair ten laste gelegde en voor het subsidiair ten laste gelegde zou veroordelen tot een werkstraf. Het hof heeft echter het vonnis van de kinderrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte van beide ten laste gelegde feiten heeft vrijgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs van opzet in strafzaken en de rol van ongelukkige samenlopen van omstandigheden in de beoordeling van de schuld van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001270-10
Parketnummer eerste aanleg: 19-700044-10
Arrest van 15 oktober 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Assen van 19 mei 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en heeft hem voor het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde en voor het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van 25 uren, subsidiair 13 dagen vervangende jeugddetentie.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 12 december 2009 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken schouder), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] voornoemd opzettelijk te duwen en/of te laten struikelen, tengevolge waarvan deze [slachtoffer] voornoemd is komen te vallen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat:
hij op of omstreeks 12 december 2009 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend [slachtoffer], heeft geduwd en/of heeft laten struikelen, tengevolge waarvan deze [slachtoffer] voornoemd is komen te vallen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (gebroken schouder), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Uit de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting van het hof van 1 oktober 2010 naar voren is gekomen leidt het hof de navolgende gang van zaken af.
Verdachte bevond zich in de vroege avond van 12 december 2009 met een aantal leeftijdgenoten, onder wie aangever, op een plein in [plaats]. Zij kenden elkaar van school of buurt. Op enig moment heeft verdachte aangever (in zijn eigen woorden) "neergelegd" door onverwachts zijn been achter de benen van aangever te haken. Volgens de verklaring van verdachte en diverse getuigen moet deze handeling worden beschouwd als een aanzet tot een stoeipartij, zoals die wel vaker tussen hen plaatsvond. Aangever kwam als gevolg daarvan echter op een zodanig ongelukkige wijze ten val dat hij een breuk in zijn bovenarm, net onder de schouderkop, opliep. Hij heeft de dag daarop aangifte van mishandeling gedaan. Aan verdachte is ten laste gelegd primair zware mishandeling en subsidiair eenvoudige mishandeling met het strafverzwarende gevolg, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal acht het hof het primair ten laste gelegde niet bewezen, nu niet blijkt van enig opzet aan de zijde van verdachte op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel aan aangever.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het subsidiair ten laste gelegde evenmin bewezen. Vaststaat dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld door onverwachts zijn been achter de benen van aangever te haken. Gelet op alle voorhanden zijnde verklaringen, beschouwd in onderling verband en samenhang, is het hof - mede bezien in het licht van de omstandigheid dat verdachte met dit beentje haken de aanzet tot een stoeipartij met aangever wilde geven - van oordeel dat de door aangever ten gevolge van dit voorval opgelopen breuk in zijn bovenarm moet worden aangemerkt als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Uit de beschreven gang van zaken, die heeft geleid tot de val van aangever en de daardoor ontstane bovenarmbreuk kan niet worden afgeleid, dat verdachte het opzet heeft gehad - ook niet in voorwaardelijke vorm - op het toebrengen van pijn en/of letsel. Derhalve kan verdachte strafrechtelijk niet verantwoordelijk worden gehouden voor dit voorval.
Gelet op het vorenstaande zal het hof verdachte vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier.