Parketnummer: 24-001045-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-810314-08
Arrest van 18 oktober 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 10 april 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het ten laste gelegde en beslist op de vordering van een benadeelde partij.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep op 23 april 2010, 25 juni 2010 en 4 oktober 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijzing van de tenlastelegging in hoger beroep, ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 27 december 2008 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
- met een of meer mes(sen), althans een scherp en/of puntig voorwerp, voornoemde [slachtoffer] in de hals/halsstreek gestoken en/of gesneden en/of/althans
- bovenhands, in ieder geval boven de schouder, een of meer mes(sen) vastgehouden met de punt(en) naar voren gericht waarna die [slachtoffer] tegen de/het/een mes(sen) is aangelopen,
met als gevolg dat er een slagaderlijke bloeding in de hals/halsstreek is ontstaan, ten gevolge waarvan genoemde [slachtoffer] (op 28 december 2008) is overleden;
hij op of omstreeks 27 december 2008 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een slagaderlijke bloeding in de hals, heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer]
- met een of meer mes(sen), althans een scherp en/of puntig voorwerp, voornoemde [slachtoffer] in de hals/halsstreek te steken en/of te snijden en/of/althans
- tegen een of meer mes(sen) heeft laten aanlopen door een of meer mes(sen) bovenhands, in ieder geval boven de schouder, vast te houden met de punt naar voren gericht,
terwijl het feit de dood van voornoemde [slachtoffer] (op 28 december 2008) ten gevolge heeft gehad;
hij op of omstreeks 27 december 2008 te [plaats] grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig bovenhands, in ieder geval boven de schouder, een of meer mes(sen) heeft vastgehouden met de punt(en) naar voren gericht, waarna die [slachtoffer] tegen de/het/een mes(sen) is aangelopen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een slagaderlijke bloeding, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan (op 28 december 2008) is overleden.
Vrijspraak
Verdachte wordt in een aantal strafrechtelijke varianten verweten - kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat hij op 27 december 2008 in [plaats] met een of meer messen dodelijk letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
De feiten
Het hof stelt de navolgende feiten vast.
Op de avond van 27 december 2008 zijn [slachtoffer], [getuige 2] en [getuige 1] op bezoek bij hun vriend, verdachte [verdachte], in een woning aan de [straat] in [plaats], waar [verdachte] op kamers woont. In de loop van de avond ontstaat er op de kamer van [verdachte] onverwacht een hevige ruzie tussen [slachtoffer] en [verdachte]. De ruzie gaat gepaard met veel fysiek geweld, waarbij verdachte [verdachte] de onderliggende partij is. Door (fysiek) ingrijpen van [getuige 2] en [getuige 1], weet verdachte op een bepaald moment via het halletje naar de keuken te vluchten. [slachtoffer] achterhaalt verdachte [verdachte] in de keuken en daar vindt vervolgens een nieuwe gewelddadige confrontatie plaats. Ook hierbij is [verdachte] de onderliggende partij. Als [getuige 2] en [getuige 1] er wederom in slagen verdachte te ontzetten, gaat hij samen met [getuige 1] via het halletje naar zijn kamer. Daar aangekomen pakt verdachte twee messen uit zijn kast om - naar eigen zeggen - [slachtoffer] af te schrikken en op die manier het geweld te beëindigen. Verdachte loopt met de twee messen in zijn handen terug naar het halletje. Hij gaat daar op korte afstand staan van de deur die toegang geeft tot de keuken, terwijl hij de messen bovenhands, met de punten naar voren gericht, in de richting van die keukendeur houdt. [slachtoffer] bevindt zich op dat moment nog in de keuken, samen met [getuige 2] die hem probeert te kalmeren.
[getuige 2] en [getuige 1] wisselen op een gegeven moment met elkaar van plaats. [getuige 1] bevindt zich vanaf dat moment bij de nog steeds agressieve [slachtoffer] in de keuken en [getuige 2] staat in het halletje bij verdachte. Omdat [slachtoffer] nog steeds niet gekalmeerd is en om te voorkomen dat hij verdachte kan bereiken, sluit [getuige 2] de keukendeur. Omdat [slachtoffer] de deur vanuit de keuken probeert te openen, gaat [getuige 2] in het halletje met haar rug tegen de deur staan en duwt daar met haar volle gewicht tegenaan. [slachtoffer] duwt vanuit de keuken met veel kracht tegen de deur aan en ondanks de pogingen van [getuige 2] om de deur gesloten te houden, slaagt [slachtoffer] er in om de deur op een kier te openen. Zowel [getuige 2], [getuige 1] als verdachte zien [slachtoffer] vervolgens door de aldus ontstane opening met een 'tafelmes' of 'broodsmeermes' van boven naar beneden stekende bewegingen maken.
Op enig moment lukt het [getuige 2] niet meer om de deur dicht te houden. De deur vliegt open en [slachtoffer] stormt of valt het halletje binnen. Door het openvliegen van de deur verdwijnt [getuige 2] achter de deur en heeft een kort moment geen zicht op verdachte en [slachtoffer]. Het eerste dat zij vervolgens ziet, is dat [slachtoffer] en verdachte tegen elkaar aan staan en dat [slachtoffer] vervolgens op de grond in elkaar zakt. Later blijkt dat [slachtoffer] een snij/steek verwonding heeft opgelopen in de hals(streek), waarbij letsel is ontstaan aan de linker halsslagader. [slachtoffer] overlijdt op 28 december 2008 aan zijn verwonding.
Verdachte heeft verklaard zijn ogen op enig moment te hebben gesloten en niet te hebben waargenomen dat [slachtoffer] het halletje binnenstormde of - viel. Het eerste dat hij (weer) zag, was dat [slachtoffer] bloedend op de grond lag.
De politie heeft bij gelegenheid van het sporenonderzoek in totaal vier messen aangetroffen, die mogelijk in verband kunnen worden gebracht met het incident in het halletje.
Naast de twee messen die verdachte zelf vast had en het mes waarmee [slachtoffer] de stekende bewegingen door de deuropening maakte en dat hij in zijn hand had op het moment dat hij vanuit de keuken het halletje binnenstormde of - viel, is er namelijk nog sprake van een zogenoemd 'kaasmesje', dat eveneens in de directe nabijheid (op de grond van de kamer van verdachte) wordt aangetroffen.
Het verwijt
De kern van het ten laste gelegde verwijt dat verdachte in een aantal strafrechtelijke varianten wordt gemaakt is dat hij [slachtoffer] een slagaderlijke bloeding heeft toegebracht c.q. dat bij [slachtoffer] een slagaderlijke bloeding is ontstaan (tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden) door [slachtoffer] met een of meer messen in de hals/halsstreek te steken of te snijden dan wel door een of meer mes(sen) op een zodanige wijze vast te houden dat genoemde [slachtoffer] tegen een of meer van die mes(sen) is aangelopen.
Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging - gelet op de niet mis te verstane bewoordingen daarvan - niet anders kan worden gelezen dan dat [slachtoffer] door een mes dat verdachte vasthield, moet zijn geraakt om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen. Blijkens het requisitoir van de advocaat-generaal is dit ook de bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest.
De bewijsvraag
De wijze waarop het verwijt in de tenlastelegging feitelijk is omschreven, brengt met zich mee dat met voldoende mate van zekerheid vastgesteld moet kunnen worden dat de dodelijke verwonding die [slachtoffer] heeft opgelopen, is veroorzaakt door een mes dat verdachte ten tijde van het incident vast had.
De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir gesteld dat buiten kijf staat dat [slachtoffer]
"om het leven is gekomen door een mes dat verdachte heeft gehanteerd", maar heeft dit verder niet onderbouwd.
Complicerende omstandigheid bij de beantwoording van de vraag of met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de dodelijke verwonding door - kort gezegd - een mes van verdachte is veroorzaakt is, dat er bij het incident in het halletje sprake is geweest van in elk geval drie messen en mogelijk zelfs van vier messen, waarbij vast staat dat ook [slachtoffer] één mes in zijn hand had op het moment dat hij het halletje binnenstormde of - viel.
De door verdachte en de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] afgelegde verklaringen bieden geen uitsluitsel over de vraag met welk mes de dodelijke verwonding is veroorzaakt.
Verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij er van uitgaat dat [slachtoffer] is geraakt door één van de messen die hij, verdachte, vasthield, maar aan die aanname - waarvan verdachte ter zitting ook heeft aangegeven niet zeker te zijn - ligt geen eigen waarneming ten grondslag.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er ander (objectief) bewijs is voor het ten laste gelegde verwijt dat de dodelijke verwonding die [slachtoffer] heeft opgelopen, is veroorzaakt door een mes dat verdachte ten tijde van het incident vast had. Dat bewijs is er naar het oordeel van het hof niet.
In dit verband is van belang dat het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) twee rapporten heeft uitgebracht.
In het rapport "Pathologie onderzoek" d.d. 2 april 2009 en het op verzoek van het hof opgemaakte aanvullend rapport d.d. 29 juni 2010 is als interpretatie/conclusie en beantwoording van de aanvullende vragen onder meer vermeld:
- "Bij sectie werd een jonge man gezien met linkszijdig in de hals, overlopend tot aan de
kin linkszijdig, een scherprandig huiddefect van circa 11 cm lengte, met een
maximale diepte van circa 4,5 cm in de hals";
- "De aard van de verwonding in de hals betreft een scherprandige huidklieving (:een
snij-/steekverwonding)";
- (Op de vraag "wat kan gezegd worden over het soort voorwerp/mes dat gebruikt zou
kunnen zijn") "Gezien de niet (forensisch) gedocumenteerde (chirurgische)
behandeling van de wonde kan hierover weinig uitspraak worden gedaan. Enkel kan
gesteld worden dat bij sectie geen kenmerken voor één- of tweesnijdend karakter van
het voorwerp werden waargenomen en er geen aanwijzingen aangetroffen werden dat
het meer dan één steekincident zou betreffen".
Ook de NFI rapporten leveren derhalve geen bewijs voor het ten laste gelegde verwijt dat de dodelijke verwonding die [slachtoffer] heeft opgelopen, is veroorzaakt door een mes dat verdachte ten tijde van het incident vasthield.
Het voorgaande houdt in dat de - bepaald niet denkbeeldige - mogelijkheid open blijft dat [slachtoffer] in aanraking is gekomen met en de dodelijke verwonding heeft opgelopen door het/een mes dat hij zelf vasthield.
Nu niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] is geraakt door een mes dat verdachte vast had, kan het aan verdachte ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen en zal het hof verdachte vrijspreken van hetgeen hem primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zij in haar vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard en dat zij zich in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. H. Heins en mr. P.W.M. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. M. Koster als griffier, zijnde mr. Huisman voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.