Arrest d.d. 12 oktober 2010
Zaaknummer 200.046.219/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. R.J. Skála, kantoorhoudende te Groningen,
Regiopolitie Groningen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Regiopolitie,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 18 maart 2009 en 22 juli 2009 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 15 oktober 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 22 juli 2009 met dagvaarding van Regiopolitie tegen de zitting van 27 oktober 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Groningen van 22 juli 2009 rolnummer 107268 HA ZA 09-70, gewezen tussen appellante als eiseres en de geïntimeerde als gedaagde te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van de oorspronkelijke eiseres toe te wijzen met veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Bij memorie van antwoord is door de Regiopolitie verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
[appellant] niet ontvankelijk te verklaren in haar appel, dan wel het vonnis van de rechtbank Groningen van 22 juli 2009 tussen partijen gewezen, eventueel met wijziging en/of aanvulling van de gronden te bekrachtigen;
[appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft 4 grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 t/m 2.7) van het vonnis van 22 juli 2009 de feiten vastgesteld. Hierover hebben partijen geen geschil, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Aangevuld met andere relevante feiten die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet, althans niet voldoende zijn betwist, staat het volgende vast.
1.1. Op 14 april 2006 is de Porsche type 924, kenteken GJ-FG-98 (hierna: de auto) van [appellant] in beslag genomen door Regiopolitie. De aanleiding voor de inbeslagname was een aangifte van de voormalig echtgenoot van [appellant] wegens verduistering van de auto.
1.2. Rond 17 mei 2006 is de auto overgebracht naar de Dienst Domeinen te Hoogeveen (hierna: de Domeinen).
1.3. Op 28 juni 2006 is door de rechtbank beslist dat de auto aan [appellant] terug zal worden gegeven.
1.4. Op 21 augustus 2006 heeft de officier van justitie aan de Domeinen opdracht gegeven de auto aan [appellant] terug te geven. Op 23 augustus 2006 is [appellant] verzocht om binnen 10 dagen de auto op te komen halen.
1.5. Op 1 september 2006 heeft [appellant] de auto opgehaald bij de Domeinen.
1.6. Op het formulier “beslissing over inbeslaggenomen voorwerpen” is met de hand bijgeschreven:
“ Schade knipperlicht R.V. + schade lak…gemeld bij afhalen.””
1.7. Schadenet Bathoorn V.O.F. (hierna: Bathoorn) heeft op 30 oktober 2006 een factuur uitgeschreven aan [appellant] ten bedrage van € 459,78.
Het geschil
2. Het gaat in deze zaak kort gezegd om de vraag of Regiopolitie aansprakelijk is voor de door [appellant] gestelde schadeposten als gevolg van de inbeslagname van de auto en de daarop volgende opslag ervan. Het hoger beroep van [appellant] is gericht tegen de afwijzing haar vordering door de rechtbank.
De inbeslagneming
3. Het hof zal eerst beoordelen of [appellant] voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die haar vordering kunnen dragen. Naar het hof begrijpt heeft grief III hier mede betrekking op in die zin dat [appellant] hierin als grondslag voor haar vordering aanvoert dat Regiopolitie te lichtvaardig tot inbeslagneming is overgegaan.
4. Voorzover [appellant] met deze stelling bedoelt dat de strafrechtelijke inbeslagname door de Regiopolitie onrechtmatig is, passeert het hof deze stelling, omdat zij dit onvoldoende met relevante feiten en omstandigheden onderbouwt. Haar vordering is op deze grond dan ook niet toewijsbaar. Hieruit volgt al dat de schadeposten vervangend vervoer, reiskosten [woonplaats]-Hoogeveen en verzekering en wegenbelasting die niet het gevolg kunnen zijn van de hieronder nog te behandelen gronden voor aansprakelijkheid, dienen te worden afgewezen. Bovendien geldt dat [appellant] niet heeft gesteld welke schade door de lichtvaardige inbeslagname is ontstaan.
5. Grief III faalt. Of de overige door [appellant] gevorderde schadeposten die allen schade aan de auto betreffen, toewijsbaar zijn zal uit het hierna volgende blijken.
De opslag
6. Voorzover uit de stellingen van [appellant] in de toelichting op grief II (memorie van grieven, sub 9) afgeleid dient te worden dat zij haar vordering baseert op een overeenkomst van bewaarneming dient deze te worden afgewezen, omdat er in dit geval een overeenkomst met die inhoud niet is gesloten. Er is bij strafrechtelijke inbeslagname immers geen sprake van een consensuele overeenkomst waarbij [appellant] de auto ter bewaring aan Regiopolitie heeft toevertrouwd.
7. Uit de stellingen van [appellant] in de toelichting op grief II kan ook nog worden gedestilleerd dat zij Regiopolitie (risico-)aansprakelijk acht omdat niet de juiste zorg voor de door haar in beslag genomen auto in acht is genomen.
8. Nu [appellant] haar stelling dat Regiopolitie risico-aansprakelijk is voor eventueel schadetoebrengend handelen van de Domeinen niet onderbouwt, terwijl het hof hiervoor ook ambtshalve geen aanknopingspunten kan vinden, gaat het hof hieraan voorbij.
9. Er resteert dan nog de mogelijkheid van aansprakelijkheid van Regiopolitie voor eigen schadetoebrengend handelen aan de auto gedurende de periode dat de auto zich onder haar bevond. [appellant] heeft echter geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit afgeleid kan worden dat de schade is veroorzaakt door het handelen van Regiopolitie (r.o. 5.7), zodat het hof hieraan verder voorbij gaat. Voor zover grief II wel een dergelijke strekking heeft, faalt zij. Immers, [appellant] heeft in hoger beroep evenmin gesteld dat de door haar gestelde schade door (één of meer medewerker(s) van) Regiopolitie is veroorzaakt.
10. Grief II treft geen doel.
11. Uit het voorgaande volgt dat niet deugdelijk is onderbouwd dat Regiopolitie aansprakelijk is voor de door [appellant] gestelde schade. Voorzover de grieven (grieven I en III ten dele) van [appellant] zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] haar schade onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, falen zij.
12. Uit het voorgaande volgt dat ook grief IV - die geen zelfstandige betekenis heeft - niet tot vernietiging van het vonnis kan leiden.
Slotsom
13. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief I, één punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Regiopolitie tot aan deze uitspraak op € 419,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. L. Groefsema, M.W. Zandbergen en P.R. Tjallema, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 12 oktober 2010 in bijzijn van de griffier.