ECLI:NL:GHLEE:2010:BN8789

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.790/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Streppel
  • J. Makkinga
  • M. Weening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een omgangsregeling in het kader van een kort geding met betrekking tot de zorg voor een kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 28 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een omgangsregeling die bij wijze van voorlopige voorziening was gevorderd. De appellant, [appellant], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, waarin was beslist dat er geen omgang tussen hem en zijn kind zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter had overwogen dat, gezien de omstandigheden, het afgedwongen van een omgangsregeling bezwaarlijker zou zijn voor het welzijn van het kind dan het handhaven van de huidige situatie zonder omgang.

Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn die een voortzetting van de omgang in de weg staan. Echter, het hof oordeelde dat er gerede twijfel bestaat over de situatie en dat het in het belang van het kind is om te wachten op de uitkomsten van de bodemprocedure die op korte termijn zou plaatsvinden. Het hof heeft zich verenigd met het oordeel van de voorzieningenrechter en heeft de vorderingen van de appellant afgewezen, met de beslissing om de proceskosten in hoger beroep te compenseren.

De uitspraak benadrukt het belang van het welzijn van het kind in omgangsregelingen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met voorlopige voorzieningen in dergelijke gevoelige zaken. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd en beide partijen in de eigen kosten van het geding gelaten.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 september 2010
Zaaknummer 200.070.790/011
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. M. Schlepers, kantoorhoudende te Hoogezand,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. E.H. Jansen, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 18 juni 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 8 juli 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 3 augustus 2010.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende de grieven luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding van de Rechtbank Groningen, sector civielrecht, d.d. 18 juni 2010 (zaaknummer 117956 / KG ZA 10-168) gewezen tussen de man als eiser in eerste aanleg en de vrouw als gedaagde in eerste aanleg, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de man als eiser in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, althans te bepalen dat het Uw Hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in beide instanties."
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat uw Hof bij arrest het vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding van de Rechtbank Groningen, sector civielrecht d.d. 18 juni 2010 (zaaknummer 117956/KGZA 10-168), gewezen tussen de man als eiser in eerste aanleg en de vrouw als gedaagde in eerste aanleg bekrachtigt en de vorderingen van de man als eiser in eerste aanleg afwijst, met veroordeling van de man in de kosten van het geding in beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten en grief 1
1. [appellant] heeft, behoudens in grief 1, geen grieven aangevoerd tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.4) van het bestreden vonnis.
2. In grief 1 klaagt [appellant] over rechtsoverweging 2.3 van het vonnis waarin de voorzieningenrechter vaststelt dat na de beëindiging van de samenwoning van partijen de omgang - voor zover daarvan sprake was - tussen [het kind] en [appellant] op onregelmatige basis en in wisselende periodes heeft plaatsgevonden.
3. Uit de toelichting op de grief blijkt evenwel dat [appellant] deze vaststelling niet werkelijk bestrijdt, maar een beeld schetst van de omstandigheden die volgens hem tot die onregelmatige omgang hebben geleid.
4. De grief faalt derhalve.
5. Het falen van de grief leidt ertoe dat ook het hof zal uitgaan van de feiten zoals vastgesteld in het bestreden vonnis.
Grief 2
6. De grief klaagt over rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis waarin de voorzieningenrechter overweegt dat in het licht van rechtsoverweging 4.3 van het vonnis en mede omdat enige tijd geen omgang tussen [appellant] en [het kind] heeft plaatsgevonden, een per datum van het vonnis afgedwongen omgangsregeling bezwaarlijker is voor het welzijn van [het kind] dan - in afwachting van de binnenkort dienende bodemzaak - een (voorlopige) handhaving van de huidige situatie waarin geen omgang tussen [het kind] en [appellant] plaatsvindt.
7. Rechtsoverweging 4.3 van het vonnis houdt in dat weliswaar niet is gebleken dat er zwaarwegende omstandigheden zijn op grond waarvan een voortzetting van de omgang tussen [appellant] en [het kind] bezwaarlijk zou zijn doch dat wel duidelijk is geworden dat partijen en [het kind] een enerverende periode achter de rug hebben. De voorzieningenrechter geeft daarbij aan dat [geïntimeerde] [appellant] beschuldigt van het plegen van huiselijk geweld. en dat [appellant] in verband met hem bedreigende omstandigheden met [het kind] opgenomen is geweest in een crisisopvang. Tenslotte overweegt de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.3 van het vonnis dat de Stichting Bureau Jeugdzorg bij de zaak betrokken is om het welzijn van [het kind] te beoordelen, dat dit onderzoek nog gaande is en - naar verwachting - in de bodemprocedure zal worden toegelicht en beoordeeld.
8. [appellant] bestrijdt niet hetgeen de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.3 heeft overwogen, zodat het hof daarvan moet uitgaan.
9. Het hof verenigt zich met het door de grief bestreden oordeel van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.4 en maakt dit tot het zijne.
Het merkt daarbij op dat het dan weliswaar zo moge zijn dat niet is gebleken van zwaarwegende omstandigheden die aan omgang in de weg staan, maar dat evenmin is gebleken dat ondanks het in rechtsoverweging 4.3 van het vonnis overwogene deze omstandigheden niet bestaan. Juist omdat daarover gerede twijfel kan bestaan en volgens mededeling van [geïntimeerde], op welke (eenzijdige) mededeling het hof in het kader van dit kort geding verantwoord acht af te gaan, de behandeling van de zaak in de bodemprocedure zal plaatsvinden ter zitting van de rechtbank van 5 oktober 2010, derhalve vandaag over zeven dagen, acht het hof het geboden om in afwachting van de uitkomsten daarvan de door [appellant] gevorderde voorlopige voorziening af te wijzen. Het geringe bezwaar daarvan weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen het voordeel van het kunnen nemen van een beslissing na gedegen voorlichting door de Stichting Bureau Jeugdzorg en/of de Raad voor de Kinderbescherming, zonder mogelijke doorkruising van deze beslissing door een zeer tijdelijke voorziening
10. De grief faalt.
De slotsom
11. De grieven falen. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. In de omstandigheden dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, vindt het hof aanleiding om de proceskosten in hoger beroep te compenseren als hierna aan te geven.
De beslissing
Het gerechtshof
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, Makkinga en Weening, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 september 2010 in bijzijn van de griffier.