ECLI:NL:GHLEE:2010:BN8455

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000702-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van heroïne en pepperspray door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor drugsmisdrijven en stond terecht voor het verkopen en afleveren van heroïne, het aanwezig hebben van ongeveer 14 gram heroïne, en het voorhanden hebben van een busje pepperspray. De politierechter had de verdachte al veroordeeld tot een straf, maar de verdachte ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder getuigenverklaringen en het NFI-rapport dat bevestigde dat de aangetroffen poeder heroïne was. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof oordeelde op basis van de verzamelde bewijsstukken dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. Het hof achtte bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 17 maart 2009 opzettelijk heroïne had verkocht en dat hij op 18 maart 2009 een gasbusje pepperspray voorhanden had.

De strafmotivering van het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de volksgezondheid en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof besloot de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een onvoorwaardelijke werkstraf van 28 uren. De uitspraak benadrukte de schadelijkheid van de handel in drugs en het gevaar van wapens voor de samenleving. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte strafbaar verklaarde voor de bewezen feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000702-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-754472-09
Arrest van 27 september 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 1 maart 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.F. Rouwé-Danes, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 17 maart 2009 te [plaats] meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroëne, zijnde heroëne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2009 te [plaats], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6 wikkels in totaal 1 gram, en/of 13,2 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroëne, zijnde heroëne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 18 maart 2009 te [plaats] een gasbusje (pepperspray) zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6?, voorhanden heeft gehad.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij opzettelijk hoeveelheden heroïne heeft verkocht / afgeleverd / verstrekt dan wel vervoerd.
Verdachte ontkent dat hij in de ten laste gelegde periode heroïne heeft verkocht en afgeleverd.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier, de volgende gang van zaken vast.
Naar aanleiding van binnengekomen klachten over drugsoverlast op het adres [adres] te [plaats], stellen verbalisanten op 18 maart 2009 op dit adres een onderzoek in naar mogelijke dealerpraktijken. Verbalisanten treffen in de woning van verdachte vijf wikkels aan met bruine - op heroïne lijkende - poeder, alsmede een hoeveelheid onverpakt bruin poeder. Uit het in het dossier aanwezige NFI-rapport blijkt dat de poeder heroïne betreft.
Als verbalisanten zich in de woning van verdachte begeven wordt er aan de deur geklopt door de bij verbalisanten ambtshalve bekende harddruggebruikster [getuige]. [getuige] overhandigt vervolgens een biljet van € 10,00 aan een verbalisant en vraagt om een pakje. [getuige] verklaart - nadat de verbalisant haar te kennen geeft dat hij een politieambtenaar is - dat zij voornemens was om bij verdachte 'bruin' te kopen. Zij verklaart dat zij sinds drie maanden heroïne bij verdachte koopt.
Gelet op de verklaring van getuige [getuige], het proces-verbaal van bevindingen, het aantreffen van een gebruikershoeveelheid overstijgende hoeveelheid van 13,2 gram heroïne, alsmede het NFI-rapport, in samenhang bezien met de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof: "Ik verstrek wel eens heroïne aan drugsgebruikers", acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht het onder het 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 17 maart 2009 te [plaats] opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 18 maart 2009 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1 gram en 13,2 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 18 maart 2009 te [plaats] een gasbusje (pepperspray) zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met weerloosmakende en/of traanverwekkende stoffen van de categorie II, onder 6? voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een periode van ruim twee maanden meermalen opzettelijk heroïne verkocht en verstrekt aan drugsgebruikers. Hij dealde vanuit zijn woning. Verdachte heeft die feiten kennelijk gepleegd ten behoeve van eigen financieel gewin. Daarnaast heeft verdachte opzettelijk circa 14 gram heroïne aanwezig gehad.
Het gebruik van heroïne is bedreigend voor de volksgezondheid. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte de handel in, alsmede het gebruik van een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid, bevorderd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray. In het algemeen kan worden gezegd dat het voorhanden hebben van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen meebrengt en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 26 juli 2010 waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting van het hof door hem en door zijn raadsvrouw naar voren zijn gebracht.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van het feit, met name is daarbij van belang de hoeveelheid drugs die is aangetroffen en de omstandigheid dat verdachte vanuit zijn woning dealde hetgeen tot overlast heeft geleid in de buurt.
Gelet echter op de - zij het prille - positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte, te weten de omstandigheid dat verdachte sinds een aantal maanden een partner heeft en geen drugs meer gebruikt, voornemens is een baan te vinden en zich niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten, zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een werkstraf van na te melden duur opleggen.
Beslag
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte afstand gedaan van de in beslag genomen hoeveelheid heroïne en het busje pepperspray.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee weken;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van achtentwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertien dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. W.F. van Zant, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier. Mr. van Zant is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.