ECLI:NL:GHLEE:2010:BN8452

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000690-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen aanhouding door verdachte en niet voldoen aan politiebevel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van het niet opvolgen van een politiebevel en het zich verzetten tegen zijn aanhouding. Op 29 april 2009 bevond de verdachte zich in een situatie waarin hij betrokken was bij een ruzie. Politieagenten gaven hem het bevel om zich te verwijderen om escalatie te voorkomen, maar de verdachte negeerde dit bevel herhaaldelijk. Toen de verbalisanten hem wilden aanhouden, verzette hij zich met geweld. Het hof heeft gelet op een reclasseringsrapport waaruit bleek dat de verdachte onder behandeling was voor psychiatrische aandoeningen en een beperkte draaglast had. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De advocaat-generaal had een werkstraf van 10 uren, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar gevorderd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 10 uren, met de bepaling dat vervangende hechtenis van 5 dagen kan worden toegepast als de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht. Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder voor strafbare feiten was veroordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en heeft hem strafbaar verklaard.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000690-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-754765-09
Arrest van 27 september 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 9 maart 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.A. de Boer, advocaat te Sneek.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 10 uren, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 29 april 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.1.2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente [gemeente], in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd zich te verwijderden van de plaats, waar hij, verdachte, zich bevond, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
2.
hij op of omstreeks 29 april 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.1.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente [gemeente] en/of artikel 184 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een buro van politie, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig om zich heen te slaan en/of te rukken en/of te trekken en/of te trappen in een andere richting dan die waarin voornoemde opsporingsambtena(a)r(en) verdachte wilde(n) en/of tracht(t)(en) te geleiden.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij opzettelijk een bevel of vordering krachtens artikel 2.1.2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) van de gemeente [gemeente] niet heeft opgevolgd.
Het hof stelt allereerst vast dat de APV van de gemeente [gemeente] in de raadsvergadering van 20 mei 2003 is vastgesteld en op 29 april 2009 van toepassing was.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, nu het artikel dat opgenomen is in de tenlastelegging, te weten artikel 2.1.2.1., ziet op optochten en daarvan in de onderhavige strafzaak geen sprake van is.
Het hof overweegt dienaangaande dat het onder 1 ten laste gelegde artikel 2.1.2.1. van de genoemde APV als een kennelijke verschrijving beschouwd moet worden. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat geen onduidelijkheid bestaat of heeft bestaan omtrent de vraag waartegen de verdachte zich dient te verdedigen. Het hof zal derhalve de inleidende dagvaarding aldus verbeterd lezen, dat in plaats van voormeld artikel "2.1.2.1." wordt gelezen "2.1.1.1" nu de verdachte daardoor niet in enig verdedigingsbelang wordt geschaad.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de gedragingen van verdachte niet onder artikel 2.1.1.1. van de APV vallen.
Artikel 2.1.1.1. van de APV luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. (...)
2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangegeven richting te verwijderen.
3. (...).
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisanten op 29 april 2009 een verzoek krijgen om naar een vechtpartij op de [straat] in [plaats] te gaan. Verbalisanten begeven zich in die richting en zien dat er een groepje jongens rennend hun kant op komt. Vervolgens zien ze dat een man op een fiets, naar later blijkt [verdachte], hun kant uit komt en dat de man een trappende beweging maakt richting een van de jongens uit die groep. Verbalisanten scheiden de groepen en dan blijkt hun dat er een ruzie heeft plaatsgevonden tussen [verdachte] en [betrokkene]. Dit blijkt ook nadien uit de verklaring die [verdachte] tegenover de politie heeft afgelegd waarin hij onder meer verklaart dat hij [betrokkene] een duw heeft gegeven. Een der verbalisantanten loopt vervolgens met [verdachte] mee richting [betrokkene], waarna de andere verbalisant gewaarschuwd wordt om met zijn collega mee te gaan, omdat het anders uit de hand zou lopen.
Omdat [verdachte] erg overstuur is - hij was niet voor rede vatbaar - vorderen verbalisanten verdachte zich te verwijderen uit de richting van [betrokkene] om escalatie te voorkomen. Verdachte maakt aanstalten om weg te gaan, maar wordt opnieuw opstandig. Op verbalisanten maakt verdachte een agressieve indruk. Hij begint steeds harder te schreeuwen en stampij te maken en inmiddels zijn er ook omstanders op het lawaai af gekomen.
Op grond van bovenstaande feitelijke gang van zaken is het hof van oordeel dat de situatie op 29 april 2009 de dreiging in zich had om te verworden tot wanordelijkheden, zoals bedoeld in artikel 2.1.1.1, tweede lid van de APV. Verdachte had op basis van dit artikel gevolg moeten geven aan het terecht gegeven bevel van de politieambtenaar zich te verwijderen en een andere richting op te gaan. Het hof acht het onder 1 ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigen bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 april 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens artikel 2.1.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente [gemeente], gedaan door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en die was belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen zich te verwijderden van de plaats, waar hij, verdachte, zich bevond, geen gevolg gegeven aan dit bevel;
2.
hij op 29 april 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], toen de aldaar dienstdoende
[verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.1.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente [gemeente] en artikel 184, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een buro van politie, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken en te trekken in een andere richting dan die waarin voornoemde opsporingsambtenaren verdachte wilden en trachtten te geleiden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast en belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten;
2.
wederspannigheid.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Op 29 april 2009 ontstaat er op de openbare weg in [plaats] ruzie tussen verdachte en de hem bekende [betrokkene]. Verdachte geeft haar hierbij een duw. Op een gegeven moment mengen ook andere personen zich in de ruzie. De ter plaatse gekomen verbalisanten geven verdachte het bevel om zich te verwijderen uit de richting van [betrokkene]. Verdachte geeft hier bij herhaling geen gehoor aan. Verdachte heeft, door niet aan het bevel te voldoen, het gezag van de opsporingsambtenaar die het bevel heeft gegeven, aangetast.
Als de verbalisanten verdachte vervolgens willen aanhouden verzet verdachte zich. Door aldus te handelen heeft verdachte overlast veroorzaakt en deze politieagenten belemmerd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Het hof houdt bij het bepalen van de straf rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister, d.d. 26 juli 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof neemt tevens in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze door hem en door zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Voorts heeft het hof kennis genomen van een reclasseringsrapport opgemaakt omtrent verdachte op 19 december 2008. Uit dit rapport blijkt dat verdachte een IQ heeft van amper 60 en dat hij (inmiddels) onder behandeling is bij een kliniek voor verstandelijk gehandicapten met psychiatrische aandoeningen. Uit een en ander komt naar voren dat verdachte een zeer beperkte draaglast kent en op onverwachte situaties maar op een manier weet te reageren: boos worden.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke werkstraf in deze zaak als passende bestraffing is aan te merken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tien uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. W.F. van Zant, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier. Mr. van Zant is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.