ECLI:NL:GHLEE:2010:BN8418

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001008-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 24 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij de verdachte heeft doen betekenen. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 250 euro met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard in het hoger beroep. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie voldoende belang had bij het instellen van het hoger beroep, aangezien er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de bedreiging aanwezig was.

Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op 1 juni 2007 de aangeefster heeft bedreigd met de woorden: "Dat wordt je dood, dan rijd ik je aan met de auto". Het hof heeft geoordeeld dat deze uitlating als bedreigend kan worden ervaren, vooral gezien de context waarin deze is gedaan. De verdachte ontkende de bedreiging, maar het hof vond de verklaringen van de aangeefster en haar partner voldoende steunend voor de aangifte. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 250 euro, met de bepaling dat vervangende hechtenis kan worden toegepast indien de boete niet wordt betaald. Tevens heeft het hof vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft dit niet geleid tot een andere beslissing.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001008-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-885182-07
Arrest van 24 september 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 2 april 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1941] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Anker, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een geldboete van 250 euro voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof komt tot een andere beslissing dan de eerste rechter. Daarom zal het vonnis worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat een redelijk handelend openbaar ministerie in deze strafzaak niet tot het instellen en (vervolgens) handhaven van het hoger beroep zou hebben besloten. De raadsman voert hiertoe aan dat het gaat om een (relatief) eenvoudige strafzaak waarin de officier van justitie een geringe straf heeft ge?ist en het openbaar ministerie de strafzaak in hoger beroep, in strijd met het beleid dat voortvloeit uit het rapport van de commissie Steenhuis, niet voortvarend heeft behandeld, maar eerst ruim twee jaren na het instellen van het hoger beroep heeft aangebracht. De raadsman beroept zich hierbij tevens op een arrest van het hof Leeuwarden van 29 april 2010 (LJN: BM3175), waarin het openbaar ministerie wegens onvoldoende belang bij het hoger beroep niet ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep. De raadsman is van mening dat het hof ook in dit geval het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten verklaren in het hoger beroep.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
In zijn arrest van 29 april 2010 heeft het hof geoordeeld dat het openbaar ministerie onvoldoende belang had bij het handhaven van hoger beroep. In die strafzaak was het het openbaar ministerie in hoger beroep slechts te doen om een signaal af te geven aan de rechtbank. Dat is een volstrekt andere reden dan de reden van het hoger beroep in de onderhavige strafzaak. De officier van justitie is blijkens de appelschriftuur in hoger beroep gekomen omdat naar zijn mening voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de bedreiging voorhanden is. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof benadrukt dat het in deze zaak om de inhoud gaat. Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat het openbaar ministerie bij afweging van de betrokken belangen niet redelijkerwijs heeft kunnen besluiten tot het instellen en handhaven van het hoger beroep. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 1 juni 2007, op diverse data en/of tijdstippen, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], (meermalen) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans (telkens) met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- in voornoemde periode die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Ik sla je handen eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (hierbij) een stok vastgehouden en/of
- op of omstreeks 1 juni 2007, die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Dat wordt je dood, dan rijd ik je aan met de auto", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Parti?le vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft met betrekking tot het onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde betoogd dat er geen betrouwbaar (steun)bewijs voorhanden nu aangeefster heeft verklaard dat -anders dan deze zelf heeft verklaard- haar partner niet naast haar stond toen verdachte de uitlating deed. Voorts bestond er ten tijde van de uitlating geen vrees bij aangeefster dat verdachte de bedreiging werkelijk ten uitvoer zou brengen. Daarnaast is er naar de mening van de raadsman sprake van een emotionele uitlating welke geen strafbare bedreiging als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht oplevert. De raadsman bepleit vrijspraak van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte ontkent aangeefster bedreigd te hebben. In de aangifte beschrijft aangeefster hoe verdachte haar meerdere malen in zijn auto gevolgd heeft op het moment dat zij naar haar werk fietste. Verdachte heeft hierover tegenover de politie verklaard dat hij inderdaad een enkele keer achter aangeefster is aangereden en dat hij zich kan voorstellen dat aangeefster hierdoor bang is geworden. Bezien vanuit deze achtergrond kan niet worden gezegd dat het niet voorstelbaar is dat verdachte een uitlating doet als ten laste gelegd. Het hof stelt vast dat de verklaringen van aangeefster en haar partner slechts op een enkel onderdeel van elkaar verschillen, terwijl verdachte in zijn verklaring de aanloop naar het incident heeft onderschreven.
Dat de partner van aangeefster, blijkens zijn verklaring, op een andere plaats was dan waarvan aangeefster, blijkens de aangifte, uitging, leidt niet tot het oordeel dat de partner van aangeefster de uitlatingen van verdachte niet zelf kan hebben gehoord. Het hof vindt in de verklaring van de partner voldoende steun voor de in de aangifte weergegeven uitlating van verdachte.
De ten laste gelegde uitlating "Dat wordt je dood, dan rijd ik je aan met de auto" is in zijn algemeenheid een uitspraak die als bedreigend kan worden ervaren. Bovendien kon deze uitspraak door aangeefster als extra bedreigend worden ervaren nu verdachte eerder (dreigend) met zijn auto achter haar aan is gereden. Het hof is dan ook van oordeel dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij aangeefster de vrees kon ontstaan dat verdachte de bedreiging daadwerkelijk ten uitvoer zou leggen. Op grond van de aangifte en de verklaring van [getuige] acht het hof de bedreiging, ten laste gelegd onder het tweede gedachte-streepje, wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 1 juni 2007, te [plaats], [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Dat wordt je dood, dan rijd ik je aan met de auto".
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 1 juni 2007 schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn buurvrouw. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de verstandhouding tussen verdachte en zijn buren van dien aard is dat zij al jarenlang in onmin met elkaar leven. Er lijkt geen ruimte voor bemiddeling, zodat de vrees bestaat dat het conflict nog jarenlang blijft voortduren. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat aangeefster en haar gezin nog steeds problemen ondervinden door dit conflict. Ook verdachte zegt eronder te lijden.
Het hof heeft rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 juni 2010 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een geldboete van na te noemen hoogte een passende bestraffing is. Het hof heeft daarbij acht geslagen op verdachtes draagkracht, voor zover daarvan ter zitting in hoger beroep is gebleken. Het hof zal de geldboete voorwaardelijk opleggen teneinde zo verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof constateert dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Voorts neemt het hof in aanmerking dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop kunnen rechtvaardigen. Nu het hof alleen een voorwaardelijke geldboete zal opleggen, zal het volstaan met de constatering dat een inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van tweehonderdvijftig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter, mr. K.J. van Dijk en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse als griffier.