ECLI:NL:GHLEE:2010:BN5806

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001956-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed en verlaten van de plaats van het ongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte is beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 2 september 2007, waarbij hij onder invloed van alcohol een fietser heeft aangereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De verdachte reed met een snelheid van 67 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/u was. Na de aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten en is hij later die nacht opnieuw als bestuurder van een auto aangetroffen, wederom onder invloed van alcohol. De rechtbank Assen had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, en de benadeelde partij had een schadevergoeding geëist. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden vrijgesproken van de zwaarste aanklacht, maar veroordeeld voor de overige aanklachten. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 6.500,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straffen gemotiveerd, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001956-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-830237-07
Arrest van 31 augustus 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van
15 juli 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf. Voorts is op de vordering van de benadeelde partij een beslissing genomen en is daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 26 januari 2010 en 17 augustus 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte vrijspreekt van het onder 1 primair ten laste gelegde en hem voor het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte de bevoegdheid wordt ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die het rijbewijs reeds is ingehouden, en ten slotte dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 6.500,-, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - met inachtneming van de door de eerste rechter toegelaten wijzigingen in de tenlastelegging - ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 02 september 2007 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met een door hem, verdachte, bestuurde auto met aanzienlijke snelheid, althans hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan, terwijl hij een (grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank had genuttigd, op voornoemde aldaar fietsende [benadeelde] is ingereden, althans tegen voornoemde [benadeelde] is gebotst of aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat:
hij op of omstreeks 02 september 2007 te [plaats 1] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat hij roekeloos is geweest, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend aangezien hij onder meer
- heeft gereden onder invloed van alcoholhoudende drank en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld, dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of
- heeft gereden met een (zeer) hoge snelheid, althans met een (aanmerkelijk) hogere
snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid en/of
- met dat door hem bestuurde motorrijtuig is gebotst of aangereden tegen een voor hem,
in dezelfde richting als hij, over die weg rijdende fietser (te weten [benadeelde]), althans een
zich op die weg bevindende persoon (te weten [benadeelde]),
waardoor een ander (genaamd [benadeelde]) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
althans, indien ook ter zake van het laatst vermelde geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 02 september 2007 te en in de gemeente [gemeente 1] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [straat],
- heeft gereden onder invloed van alcoholhoudende drank en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld, dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of
- heeft gereden met een (zeer) hoge snelheid, althans met een (aanmerkelijk) hogere snelheid
dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid en/of
- met dat door hem bestuurde motorrijtuig is gebotst of aangereden tegen een voor hem, in
dezelfde richting als hij, over die weg rijdende fietser (te weten [benadeelde]), althans een
zich op die weg bevindende persoon (te weten [benadeelde]),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 2 september 2007 in de gemeente [gemeente 1], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de [straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [benadeelde]) letsel en/of schade was toegebracht en/of
- een ander (te weten [benadeelde]) in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op of omstreeks 02 september 2007, in de gemeente [gemeente 2], als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 410 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Vrijspraak
Het hof acht - evenals de rechtbank en de advocaat-generaal - niet bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd een ander, i.c. het slachtoffer [benadeelde], van het leven te beroven. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair ten laste is gelegd.
De feitelijke gang van zaken
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen leidt het hof de navolgende feiten en omstandigheden af.
Op 2 september 2007, omstreeks 5.40 uur, vindt op de [straat] in [plaats 1] een verkeersongeval plaats, waarbij een fietser wordt aangereden door een hem van achteren naderende personenauto. Verdachte, bestuurder van die personenauto, heeft in de aan het ongeval voorafgaande uren alcohol genuttigd. Volgens zijn eigen verklaring slaagt hij er niet in - althans niet snel genoeg - om een taxi te bemachtigen, waarna verdachte in zijn auto stapt om naar huis te rijden. Het betreft een Volvo, type V50, kenteken [kenteken], hem ter beschikking gesteld door zijn werkgever.
Op de [straat] rijdt verdachte een v??r hem rijdende fietser aan (hierna te noemen: [benadeelde]). In het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse (V.O.A.) van het Korps Landelijke Politiediensten, unit [plaats 1], van 10 december 2007 wordt op grond van de aangetroffen sporen geconcludeerd dat [benadeelde] met kracht op de motorkap van de Volvo terechtkomt en daarna tegen de voorruit en de voorste dakstijl. Omdat de auto niet stopt, schuift [benadeelde] over die auto heen (zo blijkt uit de later door de V.O.A. waargenomen krasschade, veegsporen en een biologisch spoor op het dak van de Volvo) en glijdt daarna nog ongeveer 27 meter door over het wegdek. [benadeelde] raakt ernstig gewond en blijft op de rijbaan liggen. Ook een tweede fietser (hierna te noemen: [slachtoffer]) wordt geraakt. [slachtoffer] loopt daarbij enkele lichte verwondingen op.
Verdachte rijdt zonder te stoppen door - met een dan kennelijk reeds verbrijzelde voorruit - naar zijn in de nabijheid gelegen woning. Volgens zijn eigen verklaring heeft hij wel een harde klap gehoord.
Verdachte laat vervolgens zijn vrouw zich presenteren als bestuurster van de auto ten tijde van het ongeval.
Verdachte rijdt vervolgens met de gezinsauto naar [plaats 2]. Op een rotonde bij [plaats 3] wordt verdachte die ochtend om 10.57 uur aangehouden. Kort daarna wordt verdachte onderworpen aan de ademanalyse.
Bespreking van de door de raadsman gevoerde verweren
Met betrekking tot de door verdachte gereden snelheid
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat uit de verklaring van getuige [getuige 1] niet kan blijken dat het aangetroffen ABS-remspoor afkomstig is van het voertuig van verdachte. De op basis van dat spoor berekende snelheid van 67 dan wel 68 km/u staat daarom evenmin vast. Verdachte zelf vermoedt, uitgaande van zijn normale rijgedrag, 50 ? 60 km/u te hebben gereden. Indien dit naar beneden wordt gecorrigeerd, hetgeen is toegestaan, kan worden aangenomen dat verdachte de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/u niet heeft overschreden.
Anders dan de raadsman acht het hof boven redelijke twijfel verheven dat het ABS-spoor op het wegdek van de [straat] afkomstig is van de Volvo, waarin verdachte reed. De getuige [getuige 1] heeft vanuit zijn deskundigheid als verkeers-ongevalsanalist verklaard dat het om een "vers en schoon spoor" ging, hetgeen kenmerkend is voor een ABS-spoor. Indien dit spoor zou zijn veroorzaakt door voertuigen die de Volvo voorafgingen, zou dat niet meer het geval geweest zijn. Dat er auto's op die plaats hebben gereden na het ongeval is evenmin aannemelijk, nu het verkeer terstond werd geregeld door getuige [getuige 2] en zijn collega en de politie kort daarop de situatie heeft bevroren. Getuige [getuige 1] heeft verklaard circa een half uur na het ongeval ter plaatse te zijn aangekomen. De aanname dat het ABS-spoor afkomstig is van de Volvo wordt voorts bevestigd door de positie van andere aangetroffen sporen ten opzichte van het ABS-spoor. Het gaat daarbij - onder meer - om een kort bandenspoor, kennelijk afgetekend door het voorwiel van de fiets van [benadeelde], glassplinters, afkomstig van de voorruit van de Volvo, en rood materiaal, waarvan is vastgesteld dat dit afkomstig is van de achterverlichting van de fiets van [benadeelde] en de reflector van de fiets van [slachtoffer].
Hoewel een 100%-identificatie bij een ABS-spoor niet tot de mogelijkheden behoort, beschouwt het hof op basis van de hiervoor toegelichte feiten en omstandigheden van het spoor als afkomstig van het ongevalsvoertuig. Daaruit vloeit voort dat het hof de aan de hand van dat spoor berekende minimale snelheid van 67 km/u aannemelijk acht.
Met betrekking tot het door het N.F.I. gemaakte herberekening van het alcoholgebruik
De raadsman heeft betoogd dat onduidelijk is gebleven hoeveel werkzame (alcohol)bestanddelen zich daadwerkelijk in het bloed van verdachte bevonden ten tijde van de aanrijding, uitgaande van het gegeven dat alcohol een bepaalde tijd nodig heeft om in het bloed te worden opgenomen. Bij alles wat korter dan 1,5 uur tevoren is ingenomen, is dat nog niet het geval. Nu niet bekend is of, en zo ja hoeveel, verdachte in die voorafgaande 1,5 uur alcohol heeft genuttigd, kan ook niet worden vastgesteld in welke mate hij tijdens de aanrijding onder invloed van alcohol verkeerde.
Het hof acht vorenstaand verweer van de raadsman niet van wezenlijk belang voor het bewijs van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, nu vaststaat dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en de mate waarin dat het geval was geen deel uitmaakt van de tenlastelegging. Hoewel het N.F.I. in haar herberekening - inhoudende dat ten tijde van de aanrijding het ademalcoholgehalte tussen 770 en 1005 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht heeft gelegen - is uitgegaan van een volledige absorptie van de alcohol in het bloed en de ruime marge in die berekening gebaseerd is op de geschatte afname van het bloedalcoholgehalte, is evident dat verdachte ten tijde van het ongeval in aanzienlijke mate onder invloed van alcohol verkeerde. De verdachte heeft immers zelf over zijn alcoholgebruik gedurende de avond/nacht voorafgaande aan het ongeval verklaard. Uit die verklaring valt af te leiden dat gedurende die tijd sprake is geweest van een wijze van alcoholgebruik, die de suggestie van de raadsman dat een groot gedeelte van het resultaat van de ademanalyse te wijten zou zijn aan ten tijde van het ongeval nog niet geabsorbeerde alcohol niet opgaat.
De zichtbaarheid voor verdachte van het slachtoffer [benadeelde]
De raadsman van verdachte heeft voorts aangevoerd dat verdachte [benadeelde] in het geheel niet heeft gezien en hem ook niet of nauwelijks heeft kunnen zien. Zo zou [benadeelde] hoogstwaarschijnlijk op zijn fiets geen verlichting hebben gevoerd, donkere kleding hebben gedragen en zich niet in een rechte lijn over de weg hebben bewogen. Volgens de raadsman is zelfs niet uit te sluiten dat [benadeelde] onverwachts vanuit de - onverlichte - linkerweghelft voor het voertuig van verdachte is verschenen.
Het hof stelt vast dat uit het V.O.A.-proces-verbaal blijkt dat de weghelft, waarop verdachte reed, normaal verlicht was door straatverlichting. Daarnaast voerde het door verdachte bestuurde voertuig naar behoren functionerende verlichting. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanname dat verdachte zich plotsklaps van de - donkerder - linkerweghelft naar de rechterweghelft heeft begeven. Integendeel, dit zou niet zijn te rijmen met de positie van het remblokkeerspoor dat - zoals reeds uiteengezet - het hof beschouwt als afkomstig van het voertuig van verdachte.
Verdachte had [benadeelde] derhalve kunnen en moeten zien, nu er geen sprake is geweest van van buiten komende omstandigheden die hem hebben verhinderd andere weggebruikers of eventuele obstakels op de (rechte) weg waar te nemen.
Het hof verwerpt de raadsman gevoerde verweren en acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte, zoals hiervoor nader uiteengezet, in aanzienlijke mate onder invloed van alcohol heeft gereden.
VOA-specialisten hebben op basis van gehouden remproeven met de auto van verdachte berekend dat verdachte oorspronkelijk (minimaal) 67 km/u heeft gereden. Deze snelheid, afgezet tegen de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, levert een overschrijding op van ruim 30%.
Op grond van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, ten gevolge waarvan een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1 subsidiair
hij op 02 september 2007 te [plaats 1] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest, aangezien hij onder meer
- heeft gereden onder invloed van alcoholhoudende drank en
- heeft gereden met een aanmerkelijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane
maximumsnelheid en
- met dat door hem bestuurde motorrijtuig is aangereden tegen een voor hem, in dezelfde richting
als hij over die weg rijdende fietser, te weten [benadeelde],
waardoor die [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
2.
hij op 02 september 2007 in de gemeente [gemeente 1], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de [straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander letsel en schade was toegebracht;
3.
hij op 02 september 2007, in de gemeente [gemeente 2], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 410 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof heeft de in de tenlastelegging voorkomende kennelijke taalkundige fouten hersteld. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1 subsidiair
overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994;
2.
overtreding van artikel 7, eerste lid Wegenverkeerswet 1994;
3.
overtreding van artikel 8, tweede lid Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft de op hem als verkeersdeelnemer rustende zorgplicht in meerdere opzichten ernstig veronachtzaamd. Naast hetgeen reeds is uiteengezet in de bewijsoverwegingen rekent het hof verdachte zwaar aan dat hij aanvankelijk heeft getracht zijn verantwoordelijkheid te ontlopen door niet alleen de plaats van het ongeval te verlaten, maar ook een ander, zijn echtgenote, met die verantwoordelijkheid te belasten en aldus zijn aanhouding te voorkomen. Het hof acht het voorts uiterst laakbaar dat verdachte na de aanrijding opnieuw, in een andere auto, als bestuurder is opgetreden en enkele tientallen kilometers heeft gereden, terwijl hij nog steeds onder invloed van alcohol verkeerde.
Verdachte heeft door zijn zeer onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht, maar ook ernstig letsel bij een ander veroorzaakt.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde] en uit hetgeen hij ter terechtzitting van het hof naar voren heeft gebracht kan worden afgeleid dat de fysieke, psychische en maatschappelijke gevolgen nog altijd groot en wellicht zelfs onomkeerbaar zijn en dat deze diep ingrijpen in het leven van niet alleen hemzelf, maar ook van zijn gezin.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat verdachte de gebeurtenis weliswaar over zichzelf heeft afgeroepen, maar dat tevens kan worden aangenomen dat verdachte nimmer dergelijke gevolgen heeft beoogd en ook hij en zijn naasten lijden onder de verstrekkende gevolgen.
Het hof heeft daarnaast gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juli 2010, waaruit blijkt dat verdachte meermalen met politie en justitie in aanraking is geweest, zowel ter zake van delicten met een geweldsaspect als voor verkeersdelicten, veelal in combinatie met alcoholgebruik.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de rapportage van de Verslavingszorg Noord-Nederland, opgemaakt op 22 februari 2008. Uit die rapportage komt naar voren dat verdachte weliswaar erkent in de betreffende nacht teveel risico's te hebben genomen, met alle gevolgen van dien, maar tevens dat hij zijn verantwoordelijkheid voor de thans ter beoordeling staande feiten niet ten volle neemt. Het is hem als het ware overkomen. Dit wordt in enige mate bevestigd door het beeld dat het hof ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen.
Gelet op het samenstel van feiten in relatie tot de mate van schuld die het hof bewezen acht, is het hof - anders dan de raadsman - van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende sanctie kan gelden.
Bij de bepaling van de hoogte van deze straf zal het hof slechts in beperkte mate uitgaan van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van overtredingen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Naar het oordeel van het hof geven met name de bewezenverklaring van de (ernstige) feiten 2 en 3, bezien in samenhang met het onder 1 bewezen verklaarde, alsmede de justitiële documentatie van verdachte aanleiding tot oplegging van een hogere straf. Het hof zal de advocaat-generaal evenwel niet volgen in diens vordering, welke overeenkomt met het oriëntatiepunt voor roekeloos rijden onder invloed van alcohol, nu deze mate van schuld niet bewezen is verklaard en deze straf het hof ook overigens niet als passend voorkomt.
De norm dat iedere verkeersdeelnemer mag uitgaan van de verwachting dat andere verkeersdeelnemers zich houden aan de elementaire veiligheidsregels is door verdachte geschonden. Uit het oogpunt van handhaving van deze norm en rekening houdend met de mate waarin verdachte verwijtbaar heeft gehandeld alsmede de ernstige gevolgen daarvan, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Daarnaast is het hof van oordeel dat - gelet op het gevaarzettende verkeersgedrag van verdachte op de weg en het uit zijn documentatie af te leiden gevaar voor herhaling - hem een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden - aanzienlijke - duur dient te worden opgelegd.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij
[benadeelde], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering ad € 6.500,- in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu de door de benadeelde partij gestelde schade door het bewezen verklaarde feit aan hem is toegebracht en de vordering door of namens verdachte niet is weersproken, zal deze worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 6.500,-, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding, die door de benadeelde partij zijn gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Voornoemd bedrag zal tevens worden toegewezen in de vorm van een schadevergoedings-maatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair ten laste gelegd niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van vier jaren;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van zesduizend vijfhonderd euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zesduizend vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zevenenzestig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. A. Dijkstra en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.