ECLI:NL:GHLEE:2010:BN5074

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001210-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal in vereniging met voorwaardelijke werkstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 25 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van diefstal in vereniging van platen zink van een bouwterrein. De tenlastelegging betrof een periode van 20 tot en met 23 februari 2009, waarin de verdachte samen met anderen op het bouwterrein in [plaats] de platen zink heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De advocaat-generaal had een werkstraf van 40 uren geëist, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof overwoog dat de verdachte weliswaar een ondergeschikte rol had, maar toch als medepleger moest worden aangemerkt. De raadsman had betoogd dat de verdachte zich tijdig had gedistantieerd van het delict, maar het hof verwierp dit verweer. De beslissing van het hof was gebaseerd op de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels een stabiele maatschappelijke positie had verworven. De benadeelde partij had zich in eerste aanleg gevoegd, maar niet opnieuw in hoger beroep, waardoor de vordering tot schadevergoeding niet verder werd besproken. Het hof heeft de relevante wetsartikelen toegepast en de verdachte strafbaar verklaard.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001210-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-620193-09
Arrest van 25 augustus 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 4 mei 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
verdachte in of omstreeks de periode van 20 februari 2009 tot en met 23 februari 2009, in [plaats], althans in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/uit/van een bouwterrein (aan de [straat]), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer platen zink, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of die mededader(s), waarbij verdachte en/of die mededader(s) zich de toegang tot die plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of voormelde goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ten opzichte van zijn medeverdachten een z? ondergeschikte rol heeft gespeeld, dat hij niet als medepleger aangemerkt kan worden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich tijdig, dat wil zeggen toen de diefstal zich nog in de pogingsfase bevond, heeft gedistantieerd en dat er derhalve sprake is van vrijwillige terugtred.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de verklaringen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte zich naar een bouwterrein heeft begeven terwijl hij wist dat zijn medeverdachten voornemens waren op dat bouwterrein een diefstal te plegen. Verdachte heeft vervolgens, tezamen met de medeverdachten, platen zink vanaf het dak naar een lager gelegen etage versleept met de bedoeling zich deze platen toe te eigenen. Hierbij was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking. Tijdens de uitvoering van deze activiteiten heeft verdachte - volgens zijn verklaring - het onjuiste van zijn handelen ingezien, is daarmee gestopt en heeft het bouwterrein verlaten.
Desondanks is het hof van oordeel dat verdachte als medepleger is aan te merken. Verdachte heeft in nauwe samenwerking met zijn mededaders als heer en meester over het zink beschikt, zij het voor een korte tijd. Tijdens zijn handelen had verdachte (nog) voor ogen zich het zink toe te eigenen. Hij wist ook dat zijn medeverdachten hetzelfde oogmerk hadden.
Het voorgaande maakt dat verdachte naar het oordeel van het hof als medepleger is aan te merken en dat hij zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan - het voltooide delict - diefstal in vereniging. Dit oordeel houdt tevens een verwerping in van het verweer van de raadsman, inhoudende dat het delict zich nog slechts in de pogingsfase bevond en er sprake was van een vrijwillige terugtred van verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte omstreeks 23 februari 2009, in [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, in een bouwterrein (aan de [straat]), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen platen zink, toebehorende aan [bedrijf], waarbij verdachte en die mededaders zich de toegang tot die plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich omstreeks 23 februari 2009 tezamen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan diefstal van platen zink die toebehoorden aan het [bedrijf]. Hiermee hebben verdachte en zijn medeverdachten inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van dat bouwbedrijf. Verdachte heeft in dit kader echter wel een beperktere rol vervuld dan zijn medeverdachten, in die zin dat hij zich op een gegeven moment realiseerde waar hij mee bezig was en het bouwterrein toen heeft verlaten.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 26 mei 2010, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden voor meerdere strafbare feiten is veroordeeld, waaronder diefstal.
Het hof houdt bij de strafoplegging eveneens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting van het hof is gebleken. Hieruit komt naar voren dat verdachte zich een maatschappelijk stabiele positie heeft verworven en dat hij een positief beeld heeft van de toekomst. Zo is verdachte sinds het onderhavige feit niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen, heeft hij op dit moment een baan met doorgroeimogelijkheden, en is hij bezig om zijn schulden af te lossen.
Gelet op de ernst van het feit, acht het hof een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden omvang in beginsel een passende bestraffing. Het hof ziet echter in de beperkte rol die verdachte bij de diefstal heeft vervuld, aanleiding om de werkstraf geheel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaar. Deze voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) feiten.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat zij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en behoeft deze geen verdere bespreking.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.H. Bosch, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman als griffier.