ECLI:NL:GHLEE:2010:BN2245

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001564-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord, veroordeling voor doodslag met gevangenisstraf van 14 jaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1988, werd in eerste aanleg veroordeeld voor moord en kreeg een gevangenisstraf van 14 jaar opgelegd. In hoger beroep werd de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord, maar veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde doodslag. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade, omdat de verdachte geen inzicht had gegeven in zijn gedachtegang ten tijde van het delict. De rechtbank had eerder overwogen dat de verdachte met meerdere wapens had gehandeld, maar het hof volgde deze redenering niet. Het hof concludeerde dat de verdachte het slachtoffer, een 25-jarige studente, opzettelijk om het leven had gebracht door haar met een mes en/of schaar te steken en te snijden. De omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact op de nabestaanden werden zwaar meegewogen in de strafmotivering. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf van 14 jaar gehandhaafd, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001564-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-630545-08
Arrest van 23 juli 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 18 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
postadres: [adres] te Zevenhuizen,
thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 15 december 2009, 10 mei 2010 en 9 juli 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 08 november 2008, te [plaats], opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meerdere malen, althans eenmaal, met een mes en/of een schaar, althans met (een) (steek)wapen(s), althans met (een) scherp(e) voorwerp(en), die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden in het gezicht, de hals en/of de borststreek, in ieder geval zware verwondingen toegebracht aan het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 08 november 2008, te [plaats], opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal, met een mes en/of een schaar, althans met (een) (steek)wapen(s), althans met (een) scherp(e) voorwerp(en), die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden in het gezicht, de hals en/of de borststreek, in ieder geval zware verwondingen toegebracht aan het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vrijspraak
Op grond van de inhoud van het dossier - waaronder met name de stukken betreffende het pathologisch onderzoek, het DNA-onderzoek (inclusief de contra-expertise) en het schoensporenonderzoek - en het verhandelde op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of ook de als primair ten laste gelegde voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen kan worden. De advocaat-generaal heeft deze vraag bevestigend beantwoord, de raadsman ontkennend. Verdachte heeft (uiteindelijk) verklaard niet te weten of hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht, omdat zijn geheugen hem in de steek laat.
In de onderhavige zaak - waarin de verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang ten tijde van en voorafgaand aan het ten laste gelegde handelen - is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad vereist dat komt vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voor-genomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Het hof is van oordeel dat dit in de onderhavige zaak niet is komen vast te staan en overweegt hiertoe het volgende.
Er zijn bij het onderhavige delict geen getuigen aanwezig geweest. [slachtoffer] is eerst een aantal dagen na haar overlijden aangetroffen. Gelet daarop is verdachte de enige die inzicht kan verschaffen in hetgeen zich heeft afgespeeld. Verdachte stelt echter dat hij zich niets meer kan herinneren. Hoewel het rapport van de deskundige dr. Kubat met betrekking tot het pathologisch onderzoek d.d. 5 maart 2009 een aantal vragen heeft kunnen beantwoorden ten aanzien van de wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gekomen, verschaft dit rapport geen duidelijkheid over de tijdsspanne waarin een en ander zich heeft afgespeeld, noch over de volgorde waarin de verschillende verwondingen - waarvan sommige (veel) ernstiger zijn dan andere - zijn toegebracht. Met name heeft het hof niet kunnen vaststellen wanneer het in beginsel enige dodelijke letsel, de klieving van de hals, in de reeks van toegebrachte letsels heeft plaatsgevonden. Ter zitting van het hof d.d. 9 juli 2010 heeft Kubat aangegeven hierover niet méér te kunnen zeggen dan reeds in haar rapport is verwoord.
De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat uit de vele verwondingen blijkt dat de verdachte zoveel handelingen heeft verricht gericht op het verwonden en doden van [slachtoffer] dat verdachte de gelegenheid moet hebben gehad om zich te bezinnen op hetgeen hij aan het doen was. Het hof volgt de rechtbank niet in deze redenering. Omdat over de volgorde van het toebrengen van de letsels geen uitspraak kon worden gedaan, kan verdachte het hierboven genoemde dodelijke letsel als eerste hebben toegebracht, bijvoorbeeld naar aanleiding van een uit de hand gelopen woordenwisseling. Het pathologisch onderzoek heeft deze mogelijkheid niet uitgesloten, noch kan deze mogelijkheid op grond van dit onderzoek als onaannemelijk aangemerkt worden.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat verdachte minstens twee, maar waarschijnlijk drie verschillende wapens heeft gebruikt, hetgeen impliceert dat verdachte tijdens het begaan van het delict van wapen heeft gewisseld. Tijdens het verwisselen van de wapens had verdachte zich kunnen bezinnen op hetgeen hij aan het doen was. Ook hierin volgt het hof de rechtbank niet. Op grond van de verklaring van Kubat ter zitting van het hof, in samenhang bezien met haar rapport van 5 maart 2009, is genoegzaam vast komen te staan dat verdachte twee voorwerpen heeft gebruikt, te weten een mes en een schaar. Deze vaststelling betekent echter niet dat er enige tijd moet zijn verstreken tussen het gebruik van die wapens. De mogelijkheid dat verdachte beide wapens (vrijwel) gelijktijdig ter hand heeft genomen, kan immers niet als volstrekt onaannemelijk terzijde worden gesteld.
De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof d.d. 9 juli 2010 nog aangevoerd dat de oppervlakkige, kruisvormige letsels in het gezicht, die door patholoog Kubat in haar rapport en ter zitting van het hof als letsels passend bij marteling zijn aangemerkt, erop wijzen dat verdachte niet in een opwelling, maar doelbewust en met voorbedachten rade heeft gehandeld. Hoewel het hof met de advocaat-generaal van oordeel is dat deze letsels wijzen op doelbewust - gedoseerd - handelen, verbindt het hof hieraan niet de conclusie dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. Ook hier geldt dat de volgorde van het toebrengen van de verschillende letsels niet kon worden vastgesteld. In de visie van de advocaat-generaal zouden die kruis-vormige letsels aan de (dodelijke) klieving van de hals zijn voorafgegaan. Wanneer inderdaad sprake is geweest van marteling, is de redenering van de advocaat-generaal een logische. Die volgorde staat echter - zoals reeds vermeld - niet vast.
Concluderend is het hof van oordeel dat het - ook na het horen van de patholoog Kubat - over te weinig informatie beschikt om aan te kunnen nemen dat verdachte de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Het hof acht derhalve niet bewezen hetgeen als primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het als subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 november 2008 tot en met 08 november 2008, te [plaats], opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes en/of een schaar die [slachtoffer] gestoken en gesneden in het gezicht, de hals en/of de borststreek, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
doodslag.
Strafbaarheid
In het zich in het dossier bevindende multidisciplinaire rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 27 mei 2009 komen psycholoog A.T. Spangenberg en psychiater H.L.C. Morre tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van ten laste gelegde feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten afhankelijkheid van alcohol en cocaïne, en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Omdat met onderzochte niet indringend kon worden gesproken over het hem ten laste gelegde feit, was het echter onmogelijk om deze psychopathologie in verband te brengen met dit feit. De deskundigen komen dan ook tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit verdachte volledig kan worden toegerekend. Deze conclusie hebben zij ter zitting in eerste aanleg d.d. 4 juni 2009 toegelicht.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Nu gebleken is dat het ten laste gelegde feit verdachte volledig valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn buurvrouw [slachtoffer] - een 25-jarige studente - in haar woning in [plaats] opzettelijk om het leven gebracht door haar met een mes en/of een schaar in haar gezicht, hals en borststreek te steken en te snijden. [slachtoffer] is uit-eindelijk door verbloeding, opgetreden ten gevolge van de steek- en snijletsels, om het leven gekomen.
Verdachte heeft aldus een einde gemaakt aan het leven van een jonge vrouw, die zich in de bloei van haar leven bevond. Zij had te kampen met spastische benen, in verband waarmee zij orthopedische spalken moest dragen. Ook maakte zij gebruik van een rolstoel. Zij liet zich door haar lichamelijke beperking echter niet uit het veld slaan en leidde een actief studentenbestaan in [plaats], ver van haar familie in [plaats]. Haar familie was erg trots op het feit dat zij zich op deze manier zelfstandig kon redden. Haar overlijden en de wijze waarop dat had plaatsgevonden was dan ook een enorme schok. Verdachte heeft de nabestaanden van [slachtoffer], onder wie met name haar ouders en haar broers, onbeschrijflijk veel leed berokkend. Uit de schriftelijke slachtofferver-klaringen van 27 mei 2009 en 20 april 2010 blijkt van het immense verdriet waarmee [slachtoffer] familie tot op de dag van vandaag te kampen heeft. Dit leed dient te worden vergolden.
Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De rechtsorde wordt door dergelijke feiten ernstig geschokt. Vanzelfsprekend komt alleen een vrijheidsstraf van lange duur voor af-doening van dit feit in aanmerking. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof de navolgende omstandigheden betrokken.
[slachtoffer] is op een afschuwelijke wijze om het leven gekomen. Er is aan het slachtoffer een groot aantal (deels oppervlakkige) letsels toegebracht. Uit de afweerwonden aan haar handen blijkt dat zij zich op enig moment tegen verdachte heeft verzet. Zij moet pijn hebben gehad en doodsangsten hebben uitgestaan. Uit de verklaring van de deskundige Kubat is gebleken dat het slachtoffer na de doorklieving van haar hals nog meerdere minuten zal hebben geleefd. Het is nauwelijks voor te stellen hoe gruwelijk dat moet zijn geweest voor [slachtoffer]. Daar komt bij dat [slachtoffer] een extra weerloos slachtoffer was. Zij kon zeer slecht lopen zonder haar orthopedische spalken. Uit het onderzoek is gebleken dat zij deze ten tijde van het delict niet droeg. Zij had derhalve geen enkele kans om voor verdachte te vluchten en moet dit ook zelf hebben beseft. Daarnaast moet de schok groot zijn geweest dat zij in haar eigen woning - een plaats waar men zich bij uitstek veilig voelt - is aangevallen door haar eigen buurman. [slachtoffer] is eerst een aantal dagen na haar overlijden aangetroffen. Voor de na-bestaanden moeten deze dagen, waarin zij met het slachtoffer geen contact konden leggen, een angstige periode zijn geweest.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte nog jong is, terwijl uit het onderzoeksrapport van het PBC blijkt dat verdachte nog jonger imponeert dan hij in werkelijkheid is. Voorts heeft de rechtbank, ondanks het feit dat ook zij verdachte volledig toerekeningsvatbaar achtte, in voor verdachte voordelige zin rekening gehouden met de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waarover in het rapport van het PBC wordt gesproken. Het hof ziet hiertoe geen aanleiding, nu de deskundigen hebben geconcludeerd dat deze psychopathologie niet in verband te brengen is met het ten laste gelegde feit. Het feit dat verdachte nog jong is, merkt het hof evenmin aan als een strafmatigende omstandigheid. Ook overigens is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden die een strafverlagend effect zouden moeten hebben.
De strafverzwarende omstandigheden acht het hof dermate ernstig dat een gevangenisstraf van gelijke duur als de in eerste aanleg opgelegde straf - ondanks de gewijzigde bewezenverklaring - passend en geboden is.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte als subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier, zijnde mr. J. Hielkema buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.