ECLI:NL:GHLEE:2010:BN1456

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002282-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer, waarbij hij op 30 mei 2008 in de gemeente [plaats] het slachtoffer hardhandig omver heeft geduwd. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,- met een proeftijd van 1 jaar. Het hof heeft echter besloten het vonnis van de politierechter te vernietigen en opnieuw recht te doen. Het hof oordeelde dat het beroep op noodweer van de verdachte niet kon worden gehonoreerd, omdat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat er sprake was van een noodweersituatie. De verdachte had verklaard dat hij de duw had gegeven uit noodzakelijke verdediging, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer op essentiële punten met elkaar overeenkwamen, wat de noodweerclaim ondermijnde. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een voorwaardelijke geldboete van € 100,- op, met een proeftijd van 2 jaar, gezien de aanhoudende burenruzie tussen de verdachte en het slachtoffer. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, wat een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer betekende. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het hof, met de voorzitter en twee andere rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002282-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-605829-08
Arrest van 8 juli 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
7 september 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1944] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van ? 250,- (subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis) met een proeftijd voor de duur van 1 jaar.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2008 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend [slachtoffer], (hardhandig) omver heeft geduwd en/of (vervolgens) bovenop haar is gaan zitten en/of haar hard bij de schouders heeft vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens gebrek aan bewijs. De duw waarover verdachte heeft verklaard moet op een geheel ander moment en op een andere plaats hebben plaatsgevonden dan de duw waarover aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Tussen verdachte en [slachtoffer]n is een conflict ontstaan over het gebruik van de gezamenlijke brandtrap die in de tuin van [slachtoffer] eindigt. [slachtoffer]n wil niet dat verdachte gebruik maakt van die brandtrap. Verdachte stond op 30 mei 2008 op het plateau van de brandtrap ter hoogte van de eerste verdieping van de woningen van verdachte en van [slachtoffer]. [slachtoffer], die in de tuin stond, sprak verdachte hier op aan. Verdachte heeft toen water in de richting van [slachtoffer] gegooid.
Verdachte heeft ten overstaan van verbalisanten en ter zitting van het hof verklaard dat [slachtoffer] naar boven is gegaan en zich naar het plateau heeft begeven waarop verdachte stond. Zij heeft hem te kennen gegeven dat hij daar niet mocht komen en heeft hem bij zijn t-shirt vastgepakt. Verdachte heeft haar toen teruggeduwd haar woning in, waarbij zij achterover over de drempel haar woning in is gevallen. Daarbij hij heeft gezegd: 'En jij ook wegwezen'.
[slachtoffer] heeft op dit punt een andere lezing van de gebeurtenis gegeven. Zij heeft aangegeven dat verdachte haar woning binnenstormde en haar naar achteren duwde, waardoor zij op haar rug op de grond viel.
Op grond van het voorgaande is het hof - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat de verklaring van verdachte en aangeefster voor wat betreft de door verdachte gegeven duw en de gevolgen daarvan op essentiële punten met elkaar overeenkomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 30 mei 2008 te [plaats], opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (hardhandig) omver heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
mishandeling.
Strafbaarheid
De verdachte en zijn raadsvrouw hebben aangevoerd dat verdachte [slachtoffer] heeft geduwd ter noodzakelijke verdediging van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door die [slachtoffer]. Volgens verdachte was hij door de aanval van aangeefster bang dat hij achterover van de brandtrap zou vallen en daarom genoodzaakt was om aangeefster weg te duwen. Dit dient volgens de raadsvrouw te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Gelet op de hiervoor (onder het kopje 'bewijsoverweging') weergegeven feitelijke gang van zaken acht het hof het niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Met name uit de bewoordingen van verdachte ('En jij ook wegwezen') op het moment dat hij [slachtoffer] een duw gaf, leidt het hof af dat het handelen van verdachte een welbewuste tegenactie was op het trekken aan zijn shirt door [slachtoffer]. Dat verdachte op dat moment gevaarlijk dicht bij het trapgat heeft gestaan en dat hij enkel door [slachtoffer] een duw te geven kon voorkomen dat hij naar beneden zou vallen, blijkt niet uit de door verdachte tegenover de politie afgelegde verklaring. Een dergelijke situatie acht het hof op basis van zowel de verklaringen van verdachte als aangeefster bij de politie en de in het dossier aanwezige foto's ook niet aannemelijk geworden. Uit die stukken is veeleer af te leiden dat verdachte dicht bij de deuropening van de woning van [slachtoffer] moet hebben gestaan en niet bij het trapgat, nu beiden hebben verklaard dat aangeefster als gevolg van de duw haar woning in is gevallen. Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de financiële draagkracht en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 30 mei 2008 schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer]. Verdachte heeft [slachtoffer] een duw gegeven. [slachtoffer] is door deze duw achterover gevallen en heeft daardoor schaafwonden en een pijnlijke rug opgelopen. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer].
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - zo blijkt uit een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 april 2010 - niet eerder is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat met oplegging van een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte kan worden volstaan. In afwijking van de vordering van de advocaat-generaal acht het hof een proeftijd van 2 jaren in plaats van 1 jaar geboden, nu verdachte en [slachtoffer] nog steeds buren zijn en het conflict rond de brandtrap nog niet is opgelost.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van honderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twee dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. D.J. Keur en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier.