ECLI:NL:GHLEE:2010:BM9895

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
WAHV 200.026.978
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • Dijkstra
  • Beswerda
  • Van Schuijlenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke verkeerssanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Utrecht, die op 2 maart 2009 een sanctie had opgelegd aan de betrokkene in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard en het sanctiebedrag verlaagd tot € 154,-, maar had geen proceskostenvergoeding toegekend. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij ook om vergoeding van proceskosten is verzocht.

Het Gerechtshof Leeuwarden heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de redenering van de betrokkene over de gebrekkige motivering van de beslissing van de officier van justitie niet begrijpelijk heeft geacht. Het hof benadrukt dat de beslissing omtrent de vergoeding van proceskosten onderdeel uitmaakt van de beslissing van de kantonrechter en dat ook in hoger beroep hierover geklaagd kan worden.

Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde proceshandelingen heeft verricht in zowel de fase van het administratief beroep als in de fase van het beroep bij de kantonrechter. Het hof oordeelt dat de kosten van de rechtsbijstand in de fase van het administratief beroep niet redelijkerwijs zijn gemaakt, omdat de gemachtigde de officier van justitie niet heeft gewezen op de te hoge vaststelling van het sanctiebedrag. Desondanks heeft het hof besloten dat de betrokkene recht heeft op een proceskostenvergoeding van in totaal € 241,50, bestaande uit de kosten van de rechtsbijstand in zowel het beroep bij de kantonrechter als in het hoger beroep.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover deze het verzoek om vergoeding van proceskosten heeft afgewezen en veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.026.978
17 maart 2010
CJIB 121470964
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Utrecht
van 2 maart 2009
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Utrecht genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 154,-. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat ten onrechte geen correctie was toegepast op de gemeten snelheid van het voertuig van de betrokkene. Vervolgens heeft de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking in zoverre gewijzigd dat het sanctiebedrag is vastgesteld op € 154,-. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien tot vergoeding van proceskosten. Nu daarom wel was verzocht moet de beslissing van de kantonrechter aldus worden verstaan dat hij het verzoek heeft afgewezen.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de kantonrechter ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
3. Op grond van artikel 14, eerste lid, WAHV kan hoger beroep worden ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, tenzij de sanctie niet meer bedraagt dan € 70,-. De beslissing omtrent de vergoeding van proceskosten, zoals bedoeld in artikel 13a WAHV, maakt onderdeel uit van die beslissing van de kantonrechter, zodat ook in hoger beroep kan worden geklaagd over het al dan niet toekennen van proceskosten door de kantonrechter.
Het enkele feit dat artikel 14, eerste lid, WAHV, voor wat betreft de appellabiliteit van de beslissing van de kantonrechter, aansluiting zoekt bij (de hoogte van) de sanctie, brengt niet mee dat het hof, in een situatie als deze waarin daartegen geen bezwaren zijn aangevoerd en ook ambtshalve daartoe geen aanleiding bestaat, een oordeel zou moeten geven over de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de sanctie. Het geschil is derhalve beperkt tot de beslissing van de kantonrechter op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding.
4. Ten aanzien van het verzoek van de gemachtigde om vergoeding van proceskosten, heeft de kantonrechter als volgt overwogen:
“De kantonrechter acht de redenering van betrokkene dat de gebrekkige motivering van de beslissing van de officier er (mede) toe heeft geleid dat hij beroep bij de kantonrechter heeft ingesteld niet begrijpelijk, nu hij alle eerder aangevoerde gronden heeft ingetrokken en vervolgens een nieuwe grond heeft aangevoerd. De beslissing van de officier is derhalve op andere gronden genomen. Nu het beroep, dat door de officier van justitie ongegrond is verklaard, door de kantonrechter gedeeltelijk gegrond wordt verklaard met wijziging van de bestreden beslissing, bestaat er geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten.”
5. Het te dezen toepasselijke artikel 13a, eerste lid, eerste volzin,WAHV, voor zover hier van belang, bepaalt dat de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Dit brengt mee dat de kantonrechter een zekere beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding moet worden ingewilligd. Anderzijds kan niet uit het oog worden verloren dat de regeling van de proceskostenvergoeding is ingegeven door de gedachte dat indien een betrokkene proceskosten heeft moeten maken met het oog op het bij een administratieve beroepsinstantie of rechterlijke instantie aanvechten van een beslissing, en die aangevochten beslissing vervolgens -al dan niet ambtshalve- door die instantie geheel of gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt, het niet redelijk is om de proceskosten voor rekening van de betrokkene te laten blijven. De kennelijke opvatting van de kantonrechter, dat slechts tot vergoeding van de proceskosten behoort te worden overgegaan, indien de in het beroepschrift bij het instellen van het beroep aangevoerde beroepsgronden leiden tot vernietiging van de aangevochten beslissing, miskent dit.
6. In de onderhavige zaak heeft de gemachtigde bij brief van 22 januari 2009 aan de kantonrechter laten weten dat hij alle eerder aangevoerde gronden intrekt en dat hij als nieuwe grond aanvoert dat een te hoog sanctiebedrag is vastgesteld. De kantonrechter is tot een zelfde beoordeling gekomen, heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de onderliggende beslissingen gedeeltelijk gewijzigd. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat de betrokkene in het gelijk is gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in een zodanig geval aanleiding bestaat voor inwilliging van het verzoek om toekenning van vergoeding van proceskosten. Dat is slechts anders indien geoordeeld zou moeten worden dat er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Dat is hier niet aan de orde.
7. Een en ander brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding is afgewezen, niet in stand kan blijven. Het hof zal, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, bepalen dat aan de betrokkene een proceskostenvergoeding wordt toegekend.
8. Het hof stelt vast dat de gemachtigde proceshandelingen heeft verricht zowel in de fase van het administratief beroep als in de fase van het beroep bij de kantonrechter. Waar het gaat om de proceshandelingen in de fase van het administratief beroep moet het hof vaststellen dat de gemachtigde de officier van justitie niet heeft gewezen op de te hoge vaststelling van het sanctiebedrag. Daartoe had de gemachtigde zeker de gelegenheid. Het zaakoverzicht waaruit een en ander bleek is de gemachtigde immers toegezonden gelijktijdig met het verzoek om de gronden van het administratief beroep in te dienen. Indien de te hoge vaststelling van het sanctiebedrag van de zijde van de gemachtigde naar voren was gebracht, had de officier van justitie daarop in moeten gaan bij de beoordeling van het beroep. Door dat niet te doen heeft de gemachtigde het overgelaten aan de ambtshalve beoordeling van het beroep door de officier van justitie om dit punt te signaleren. Daarmee heeft de gemachtigde het risico genomen dat de officier van justitie dit punt niet zou signaleren waardoor vervolgens beroep bij de kantonrechter - met de daaraan verbonden kosten - moest worden ingesteld.
Gelet hierop moeten de kosten van de door de gemachtigde in de fase van het administratief beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand als niet redelijkerwijs gemaakt worden beschouwd.
9. Het hof zal, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, bepalen dat aan de betrokkene een proceskostenvergoeding wordt toegekend van € 161,-. Dit bedrag betreft de kosten van door de gemachtigde in de fase van het beroep bij de kantonrechter beroepsmatig verleende rechtsbijstand, een en ander overeenkomstig hetgeen in het (destijds geldende) Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage is bepaald. De gemachtigde heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter. Aan het indienen van dit beroepschrift moet een punt worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 322,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak is licht) toe.
10. Nu de betrokkene in het gelijk wordt gesteld komt het verzoek om toekenning van een vergoeding voor de proceskosten, gemaakt in hoger beroep, voor inwilliging in aanmerking. Deze kosten bedragen € 80,50. Dit bedrag betreft de kosten van door de gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, een en ander overeenkomstig hetgeen in het (destijds geldende) Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage is bepaald. De gemachtigde heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van dit beroepschrift moet een punt worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 322,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak is zeer licht) toe.
11. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen moet worden beslist als volgt.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van proceskosten is afgewezen;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter en het hoger beroep, ter hoogte van € 241,50.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Beswerda en Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.