Parketnummer: 24-002435-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-651042-09
Arrest van 17 juni 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 14 september 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken ter zake van het onder 1 ten laste gelegde en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 1.20 Binnenvaartpolitiereglement, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door brigadier van Regiopolitie Groningen [verbalisant], die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd aan de wal aan te meren, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2009 te [plaats], gemeente [gemeente],, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden.
Vrijspraak
Verbalisant [verbalisant], brigadier van politie bij de regiopolitie Groningen, heeft, zo blijkt uit het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, verdachte gevorderd om met zijn boot langs de wal af te meren. Daaraan voorafgaand was bij de verbalisant het vermoeden gerezen, dat verdachte te snel zou hebben gevaren. Verder had de verbalisant geconstateerd dat de boot snel was weggevaren toen de opvarenden naar zijn indruk in de gaten kregen dat er politie controle was.
De verbalisant stelt in het proces-verbaal: "Ik heb de vordering gedaan op grond van overtreding van artikelen gesteld bij wet Binnenvaart Politie Reglement en ik ben, in de hoedanigheid als schipper, bevoegd dergelijke vordering te doen."
De verbalisant maakt niet gewag daarvan dat hij, als opsporingsambtenaar, handelde ter opsporing van feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens de Scheepvaartverkeerswet. Het hof houdt het er daarom voor dat verbalisant handelde in het kader van toezicht op de naleving van de bepalingen van het Binnenvaartpolitiereglement.
In de tenlastelegging van feit 1 is tot uitdrukking gebracht dat de vordering is gebaseerd op artikel 1.20 van het Binnenvaartpolitiereglement.
Dit artikel luidt als volgt:
"De schipper moet aan de bevoegde autoriteit de nodige medewerking verlenen, in het bijzonder het onmiddellijk aan boord komen van deze vergemakkelijken, teneinde deze in staat te stellen zich ervan te vergewissen of de bepalingen van dit reglement worden nageleefd."
Met de advocaat-generaal stelt het hof vast dat deze bepaling niet de bevoegdheid biedt tot het geven van een bevel of het doen van een vordering. Nu ook anderszins niet gebleken is van het bestaan van een wettelijk voorschrift op grond waarvan de verbalisant in de onderhavige situatie bevoegd zou zijn een bevel te geven of een vordering te doen, moet verdachte worden vrijgesproken van feit 1.
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat verdachte is aangehouden op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal heeft gesteld dat weliswaar geen sprake is geweest van handelen van verdachte in strijd met artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, maar dat verdachte wel geweigerd heeft om aan de verbalisant de nodige medewerking te verlenen om deze in staat te stellen zich ervan te vergewissen of de bepalingen van het Binnenvaartpolitiereglement werden nageleefd. Verdachte zou aldus hebben gehandeld in strijd met artikel 1.20 van het Binnenvaartpolitiereglement. De aanhouding moet geacht worden wegens verdenking daarvan te hebben plaatsgevonden.
Artikel 1.20 van het Binnenvaartpolitiereglement verplicht tot het verlenen van medewerking aan de bevoegde autoriteit. Het betreft hier een verplichting tot medewerking aan toezicht.
Artikel 34, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet bepaalt dat met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren, aangewezen bij het besluit, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet. Het gaat hier om buitengewone opsporingsambtenaren. Niet is gebleken dat verbalisant [verbalisant] als zodanig is aangewezen. Dit betekent dat de verbalisant niet als bevoegde autoriteit in de zin van artikel 1:20 van het Binnenvaartpolitiereglement kan worden beschouwd. De weigering van verdachte om aan deze verbalisant medewerking te verlenen levert derhalve geen handeling op die in strijd is met deze bepaling. Van de verdenking van een strafbaar feit dat de aanhouding van verdachte legitimeerde, is het hof niet gebleken. Gelet hierop moet verdachte ook worden vrijgesproken van feit 2.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter, mr. S. Zwerwer en mr. O. Anjewierden, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. Anjewierden buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.