ECLI:NL:GHLEE:2010:BM7981
Gerechtshof Leeuwarden
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vordering tot gevangenneming en onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte
Op 15 juni 2010 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de gevangenneming van een verdachte. De advocaat-generaal had op 14 juni 2010 gevorderd dat de verdachte, die nog niet in vrijheid was gesteld, zou worden gevangen genomen op basis van artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft echter geoordeeld dat de advocaat-generaal niet-ontvankelijk was in deze vordering, omdat de gevangenneming niet ten spoedigste was gevorderd. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de voorlopige hechtenis van de verdachte niet was gebaseerd op een bevel tot voorlopige hechtenis, wat leidde tot de beslissing van het hof om de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte te bevelen.
Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot gevangenneming niet voldeed aan de wettelijke eisen, zoals gesteld in artikel 66a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal had erkend dat er procedurele fouten waren gemaakt, wat het hof ertoe bracht te concluderen dat de gevangenneming niet tijdig was gevorderd. Hierdoor had de verdachte geen belang meer bij de beoordeling van zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, en werd hij niet-ontvankelijk verklaard in dat verzoek.
De uitspraak van het hof houdt in dat de advocaat-generaal niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering tot gevangenneming, dat de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte wordt bevolen, en dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. S. Urcun, die instemde met een behandeling in raadkamer buiten de aanwezigheid van de verdachte.