ECLI:NL:GHLEE:2010:BM6966

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000038-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen van 28 december 2007. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en het meermalen buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 16.837,50 en de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen.

De veroordeelde heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de vaststelling van de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel en de inhoud van de bewijsmiddelen. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de op te leggen betalingsverplichting te matigen, ondanks het tijdsverloop in hoger beroep. Dit is in tegenstelling tot de strafzaak, waarin het hof eerder de opgelegde straf had gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze ontnemingprocedure is overschreden, maar heeft besloten dat dit geen aanleiding geeft om de betalingsverplichting te matigen. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de veroordeelde is verplicht het geschatte bedrag van € 16.837,50 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000038-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-830021-06
Arrest van 2 juni 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 28 december 2007, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. P.C. van Diest, advocaat te Zuidlaren.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 4 december 2007 van voormelde rechtbank in de strafzaak met parketnummer 19-830021-06, het door veroordeelde door middel van en/of uit baten van de door haar gepleegde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 16.837,50 en haar de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat door het hof zal worden vastgesteld op € 16.837,50 en dat de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van dat voordeel.
De beslissing op het hoger beroep
In de strafzaak (parketnummer 24-003095-07) is veroordeelde bij arrest van dit hof van 2 juni 2010 veroordeeld tot straf ter zake van het deelnemen aan een criminele organisatie en het meermalen buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep.
Het hof verenigt zich met het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, de inhoud van de bewijsmiddelen en de opgelegde betalingsverplichting.
Het hof ziet geen aanleiding de op te leggen betalingsverplichting te matigen, vanwege het tijdsverloop in hoger beroep. In de strafzaak heeft het hof reeds de opgelegde straf gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Derhalve zal in de ontnemingprocedure geen matiging om deze reden meer plaatsvinden en volstaat het hof met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
bevestigt het vonnis, waarvan beroep.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G. Dam en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde de griffier buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.