Parketnummer: 24-003094-07
Parketnummer eerste aanleg: 19-830018-06
Arrest van 2 juni 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 4 december 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Smid, advocaat te Hoogeveen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, een bijkomende straf en beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en verbeurd zal verklaren de inbeslaggenomen 9 telefoons.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente [gemeente 1], althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, althans deel heeft uitgemaakt van een groep samenwerkende personen, waarvan behalve verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen (in de zin van artikel 1 van de Opiumwet) van
hoeveelheden/een hoeveelheid hennep, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
- in welke organisatie verdachte een leidinggevende rol heeft vervuld en/of
- ten behoeve van welke organisatie verdachte personen (koeriers) heeft
geworven en/of
- aan welke organisatie verdachte(ook) anderszins steun heeft verleend;
2.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente)n) [gemeente 1] en of [gemeente 2] en/of [gemeente 3], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde onder feit 1 bepleit, omdat geen sprake was van deelname door verdachte aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt dat sprake is van deelnemen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, indien sprake is van het deelnemen in feitelijke zin aan een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer bepaalde personen met een bepaalde organisatiegraad dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven1.
Uit de verklaringen van verdachte, alsmede uit de verklaring van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] aan het hoofd stond van een organisatie die gedurende enkele jaren weed smokkelde naar Duitsland. De naam van de leider, [medeverdachte 1], mocht nimmer worden genoemd door de koeriers, die op hun beurt ook schuilnamen gebruikten. [medeverdachte 1] kocht de weed in en deed de onderhandelingen met de kopers in Duitsland en bepaalde de adressen alwaar de weed moest worden afgeleverd door de koeriers. Ook verzorgde [medeverdachte 1] de financiële afdoening van de transacties. Verdachte begon aanvankelijk als koerier die hennep naar Duitsland bracht. Korte tijd later werd hij voorrijder, dat wil zeggen degene die keek of de kust veilig was, opdat de drugstransporten ongehinderd doorgang konden vinden. Verdachte communiceerde telefonisch in de auto met de koerier hierover. Tevens was verdachte degene die het geld bij de kopers van de weed in Duitsland ophaalde en overhandigde aan [medeverdachte 1]. Daarnaast bracht verdachte ook nieuwe koeriers aan bij de organisatie.
Bovenstaande gedragingen, in onderling verband beschouwd, geven blijk van het hebben van een aandeel in de gedragingen die strekken tot of verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Gelet hierop acht het hof het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals onder 1 is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2004 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente [gemeente 1], heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan behalve verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen (in de zin van artikel 1 van de Opiumwet) van hoeveelheden hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
- ten behoeve van welke organisatie verdachte personen (koeriers) heeft geworven en
- aan welke organisatie verdachte ook anderszins steun heeft verleend;
2.
hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 september 2004 tot en met 14 januari 2006 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 september 2004 tot en met 14 januari 2006 schuldig gemaakt aan het exporteren van honderden kilo's weed naar Duitsland. De export van hennep geschiedde door een criminele organisatie, waarvan verdachte deel uit maakte. Hij heeft - kennelijk puur voor het geldelijk gewin - een stof richting Duitsland vervoerd die schadelijk is voor de gebruikers van die stof. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van met name jonge gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade in de samenleving. De verdachte heeft bijgedragen aan het in stand houden van de schadelijke effecten van drugsgebruik voor de volksgezondheid. Door de uitvoer van verdovende middelen naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden. De verdachte heeft aldus een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel en kan mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in verdovende middelen worden veroorzaakt.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die ten doel had hennep naar Duitsland te smokkelen. Het hof acht aannemelijk dat verdachte niet de leider was van de organisatie, maar hij had wel een hoge positie. Naast zijn koerierswerkzaamheden, was hij degene die er voor zorgde dat door de koeriers de grens met Duitsland ongehinderd kon worden gepasseerd, haalde hij grote sommen geld op van de afnemers en bracht nieuwe koeriers aan. Uit verdachtes verklaringen afgelegd bij de politie blijkt dat hij op eigen initiatief de leider van de organisatie heeft benaderd en hem heeft verzocht of hij hennep mocht smokkelen naar Duitsland. Verdachte is derhalve doelbewust en uit eigen beweging in de organisatie getreden.
Uit een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2010 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van een voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 25 april 2006, waaruit blijkt dat verdachte makkelijk be?nvloedbaar is.
De raadsvrouw heeft bepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, onder de bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht door de reclassering.
Het hof volgt de raadsvrouw niet in haar betoog. Gelet op de hoeveelheid hennep die naar Duitsland is gesmokkeld en de rol van verdachte in de criminele organisatie, waar hij op eigen initiatief is ingestapt, kan niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In beginsel is de straf, zoals die is opgelegd door de rechtbank, passend en geboden. Gelet echter op de gewijzigde regeling omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling, zou het hof bij tijdige behandeling van de zaak in hoger beroep een gevangenisstraf van 13 maanden en 10 dagen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk hebben opgelegd., Vanwege overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met bijna 6 maanden, zal de op te leggen straf worden beperkt tot een gevangenisstraf van 13 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen 9 GSM's zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Immers, met behulp van deze voorwerpen, die hem toebehoren, is het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde feit begaan.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk is verklaard. De benadeelde partij heeft haar vordering tot schadevergoeding in hoger beroep niet gehandhaafd.
Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof daarop niet beslissen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden be?indigd;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd:
9 GSM's.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G. Dam en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde de griffier buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 zie HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442.
?