Parketnummer: 24-002960-08 (strafzaak)
Parketnummer eerste aanleg: 19-606024-08
Arrest van 31 mei 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
21 november 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 12 april 2010 en 17 mei 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 13 juni 2008, in elk geval op of omstreeks 13 juni 2008, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Verdachte wordt verweten dat hij in de tenlastegelegde periode opzettelijk hennep heeft geteeld dan wel aanwezig heeft gehad. Bij het binnentreden van de woning van verdachte door de politie op 13 juni 2008 is een hennepplantage van 14 planten aangetroffen. Verdachte heeft op de terechtzittingen in hoger beroep erkend dat hij in genoemde periode hennep heeft geteeld.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Hiertoe is gesteld dat het bewijs onrechtmatig is verkregen, nu de politie de woning van verdachte is binnengetreden terwijl hiervoor geen wettelijke basis bestond. Er was op dat moment geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld van verdachte (het hof begrijpt: zoals bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet). Het naar aanleiding van dit optreden verkregen bewijs mag derhalve niet bijdragen tot de bewezenverklaring, aldus de raadsman.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep - in het bijzonder uit de getuigenverklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] - blijkt (onder meer) het navolgende. Op 12 juni 2008 brengen voornoemde verbalisanten een huisbezoek aan getuige [getuige]. [getuige] is kort daarvoor op het politiebureau verhaal komen halen over een schrijven van justitie waarin werd gesteld dat hij betrokken zou zijn geweest bij een aanrijding met een personenauto. In een daaropvolgend telefoongesprek met verbalisant [verbalisant 2] uit [getuige] zijn vermoeden dat in werkelijkheid verdachte betrokken is geweest bij de aanrijding waarbij verdachte de persoonsgegevens van [getuige] heeft opgegeven. Verdachte zou dit eerder hebben gedaan. Om een en ander te verifiëren, brengen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] - laatstgenoemde is als verbalisant betrokken geweest bij de afhandeling van de aanrijding - eerdergenoemd bezoek aan [getuige]. Tijdens dit gesprek ventileert [getuige] terloops dat verdachte een kwekerij heeft. [getuige] voegt hieraan toe dat verdachte al eerder een kwekerij heeft gehad. Bij het raadplegen van het Bedrijfsprocessensysteem (BPS) van de regiopolitie Drenthe komt naar voren dat op 30 juni 2006 in de woning van verdachte (aan de [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij is ontmanteld. Deze feiten en omstandigheden vormen voor de politie aanleiding om op 13 juni 2008 - voorzien van een machtiging van de hulpofficier van justitie - de woning van verdachte op voornoemd adres binnen te treden ter inbeslagneming van een (eventuele) hennepkwekerij.
De verdediging trekt in twijfel dat [getuige] tijdens het gesprek met de betreffende verbalisanten mededelingen omtrent het bestaan van een hennepkwekerij in de woning van verdachte heeft gedaan. [getuige] heeft namelijk nadien ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij tijdens dit gesprek niet over een hennepkwekerij heeft gesproken. De kern van het betoog van de raadsman komt erop neer dat met het ontbreken van deze verklaring van [getuige] er geen sprake kan zijn geweest van een redelijk vermoeden van schuld van verdachte.
Het hof heeft - mede gelet op de op de terechtzitting in hoger beroep door de getuigen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaringen - geen enkele reden om te twijfelen aan de inhoud van het gesprek tussen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] enerzijds en getuige [getuige] anderzijds zoals is vastgelegd in het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 21 e.v.). Het hof merkt in dit verband nog op dat zowel uit het betreffende proces-verbaal als uit de getuigenverklaring ter terechtzitting in hoger beroep van - met name - verbalisant [verbalisant 2] naar voren komt dat [getuige] mogelijk bang is (geweest) voor represailles van de kant van verdachte. Het hof acht het zeer wel mogelijk dat hierin voor [getuige] een reden heeft gelegen om achteraf vorenbedoelde - voor verdachte belastende - verklaring ongedaan te willen maken.
Naar het oordeel van het hof vormen deze verklaring van [getuige] en het feit dat eerder een hennepkwekerij in de woning van verdachte is ontmanteld voldoende basis voor het redelijke vermoeden dat in de woning van verdachte middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet aanwezig waren, zoals bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet. Het hof acht het binnentreden van de woning van verdachte ter inbeslagneming derhalve rechtmatig en verwerpt het verweer van de raadsman. De bewijsmiddelen die zijn verkregen door het binnentreden van de woning en die daarvan het onmiddellijke gevolg zijn - te weten de aangetroffen hennepplantage en de bekennende verklaring van verdachte - , kunnen tot bewijs van het aan verdachte ten laste gelegde dienen.
Het hof komt op grond van het vorenaangehaalde proces-verbaal en de verklaring van verdachte tot een bewezenverklaring van het hem ten laste gelegde. Nu verdachte heeft verklaard eenzelfde hoeveelheid als de aangetroffen oogstrijpe planten tweemaal (eerder) te hebben geoogst en naar het oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden dat dit vaker heeft plaatsgevonden, zal het hof de pleegperiode in de bewezenverklaring beperken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 juni 2007 tot en met 13 juni 2008, te [plaats], telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een beperkt aantal hennepplanten geteeld en geoogst - naar eigen zeggen - voor eigen gebruik. Hoewel het een geringe hoeveelheid hennep betreft, heeft verdachte niettemin de grenzen van het gedoogbeleid overschreden. Verdachte heeft hiermee een strafbaar feit gepleegd.
Gelet op de zeer beperkte omvang van de hennepplantage en het feit dat het hof tot een geringer aantal oogsten en daarmee een kortere bewezenverklaarde periode komt dan de rechter in eerste aanleg en de advocaat-generaal, zal het hof een lagere (werk)straf opleggen dan in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep is gevorderd. Het hof vindt hierin tevens aanleiding om deze straf geheel voorwaardelijk op te leggen, mede om te voorkomen dat verdachte opnieuw een dergelijk strafbaar feit zal plegen aangezien verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard nog softdrugs te gebruiken.
Het hof heeft hierbij ook in het voordeel van verdachte laten meewegen dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiéle documentatieregister d.d. 26 januari 2010, niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van dertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. S. Zwerwer en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Zwerwer voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
-