Parketnummer: 24-002870-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-885223-09
Arrest van 21 mei 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 10 november 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. Akkerman, advocaat te Joure.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) een vuistslag in het gezicht, in ieder geval tegen het hoofd, heeft gegeven en/of die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 28 mei 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) een vuistslag in het gezicht, in ieder geval tegen het hoofd heeft gegeven, en/of die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 mei 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met kracht een vuistslag in het gezicht heeft gegeven en die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, meermalen tegen het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof ten aanzien van het geven van de vuistslag in het gezicht een beroep gedaan op noodweer. De raadsman heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte door aangever [slachtoffer] in zijn gezicht werd geslagen met een schrift. Hierop heeft verdachte aangever een duw gegeven, waarna aangever een gevechtshouding aannam. Omdat verdachte in de deuropening van zijn woning stond met twee kinderen direct achter zich, kon hij geen kant op. Om te voorkomen dat aangever hem een klap zou geven, gaf verdachte aan-gever een vuistslag in het gezicht.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. In de jurisprudentie is voorts bepaald dat een beroep op noodweer onder omstandigheden ook kan slagen in het geval van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat in dit geval op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van de zijde van aangever. Het verhandelde ter terechtzitting noch de inhoud van het dossier geven voldoende steun voor de stelling van verdachte dat aangever [slachtoffer] verdachte met een schrift in het gezicht heeft geslagen, dat verdachte vervolgens (aanvankelijk) heeft volstaan met het geven van een duw en dat aangever vervolgens een gevechtshouding heeft aangenomen. Reeds hierom wordt het beroep op noodweer verworpen.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het schoppen tegen het lichaam - indien het hof dit bewezen zou achten - een beroep gedaan op noodweerexces. Nu zich in dit geval op geen enkel moment een noodweersituatie heeft voorgedaan, wordt dit verweer eveneens verworpen.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook voor het overige niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 28 mei 2009 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door aangever [slachtoffer] met kracht een vuistslag in het gezicht te geven en, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, hem meermalen tegen het lichaam te schoppen. Verdachte is eerst gestopt nadat een toegesnelde buurman tussenbeide is gekomen. Ten gevolge van dit handelen van verdachte is aangevers trommelvlies geperforeerd geraakt. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 februari 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten rechtvaardigt zware mishandeling - het voltooide delict - de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Het hof hanteert voor een poging tot zware mishandeling als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Gelet echter op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit, zal het hof - evenals de politierechter - een werkstraf van na te melden duur opleggen. Het hof heeft daarbij enerzijds rekening gehouden met de context van de zaak, in die zin dat een en ander zich heeft afgespeeld in de relationele sfeer, maar overweegt anderzijds dat de eis van de advocaat-generaal onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier, zijnde mr. P. Koolschijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.