ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4275

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001366-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor hennepteelt en diefstal van stroom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1984 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het telen van 170 hennepplanten in zijn woning en voor diefstal van stroom. De politierechter had hem hiervoor gestraft, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof verleende verstek tegen de niet verschenen verdachte en behandelde de zaak op basis van de ingediende stukken.

De advocaat-generaal vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 120 uren, met een subsidiaire hechtenis van zestig dagen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, namelijk het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit, en dat er sprake was van recidive. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 120 uren.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schade had geleden door de diefstal van stroom, in zijn geheel toegewezen. De verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2395,03 aan de benadeelde partij, met de verplichting dat vervangende hechtenis zou worden toegepast indien de betaling niet tijdig plaatsvond. Het hof overwoog dat de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte een strenge straf rechtvaardigden, om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001366-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-841975-07
Arrest van 12 mei 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 9 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
niet ter terechtzitting verschenen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren en tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair zestig dagen hechtenis. Voorts heeft zij gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij toe zal wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 25 oktober 2007 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) 170 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 25 oktober 2007, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie/stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 25 oktober 2007 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van 170 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 25 oktober 2007, te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie/stroom, toebehorende aan [bedrijf], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
2. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 25 oktober 2007, samen met een ander, 170 hennepplanten in zijn woning geteeld. Verdachte had daartoe twee slaapkamers ingericht als hennepkwekerij. Verdachte heeft met zijn handelen - dat werd ingegeven door de behoefte geld te verdienen teneinde zijn schulden te kunnen afbetalen - het gebruik bevorderd van een voor de volksgezondheid schadelijk middel. Ook heeft verdachte zich ten behoeve van de hennepkwekerij schuldig gemaakt aan diefstal van stroom.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justiti?le Documentatie d.d. 4 februari 2010 - tweemaal eerder is veroordeeld ter zake van overtredingen van de Opiumwet.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de feiten oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf, zoals door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, rechtvaardigen. De voorwaardelijke straf dient mede, om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [bedrijf] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering ten bedrage van € 2395,03 geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke schade aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof zal de vordering toewijzen nu deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomt.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om ter zake van de schade als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP bij verstek:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [bedrijf], te [vestigingsplaats], tot een bedrag van tweeduizend driehonderdvijfennegentig euro en drie cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend driehonderdvijfennegentig euro en drie cent ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf], te [vestigingsplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van drieëndertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H. Heins, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. G.N. Roes, in tegenwoordigheid van S. van Krugten als griffier, zijnde mr. G.N. Roes buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.