ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4009

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000053-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake sociale zekerheidsfraude met hoog benadelingsbedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 6 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van sociale zekerheidsfraude, waarbij een hoog benadelingsbedrag was betrokken. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot straffen die in het vonnis waren omschreven. De verdachte heeft op de voorgeschreven wijze en tijdig hoger beroep ingesteld. Tijdens de zittingen in hoger beroep is het bewijs onderzocht, waaronder de bevindingen van een buurtonderzoek. De advocaat-generaal vorderde een werkstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Het hof oordeelde dat de bevindingen uit het buurtonderzoek gebruikt mochten worden voor het bewijs en dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet was geschonden. Het hof achtte bewezen dat de verdachte in de periode van 18 september 2001 tot en met 19 juni 2007 meermalen valse verklaringen had afgelegd op formulieren van de dienst Sociale Zaken en Werk van de gemeente, waardoor zij ten onrechte een uitkering ontving. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een onvoorwaardelijke werkstraf van 200 uren op, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de gemeente.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000053-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-654732-07
Arrest van 6 mei 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 27 december 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, en tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, in of omstreeks de periode van 18 september 2001 tot en met 19 juni 2007 meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
- te weten (telkens) een formulier van (de dienst Sociale Zaken en Werk van) de gemeente [gemeente] ("Maandelijkse verklaring Abw 2001" en/of "Maandelijkse verklaring Abw" en/of "Maandelijkse verklaring WWB" en/of "Inlichtingen woon- en leefsituatie" en/of "Inlichtingen heronderzoek"), waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van de leef- en/of woonsituatie van haar (verdachte) en/of van de inkomsten (uit arbeid en/of anderszins) van verdachte en/of van verdachtes partner over de periode waarop dat formulier betrekking had -
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid op dat formulier vermeld of doen vermelden (zakelijk weergegeven),
dat verdachte niet samenwoonde, althans is gaan samenwonen, en/of niet een gezamenlijke huishouding voerde, althans is gaan voeren, met een persoon, genaamd [naam]
en/of
dat verdachtes partner (te weten [naam]), in de periode waarop dat formulier betrekking had, geen inkomsten had genoten,
althans niet vermeld of doen vermelden (zakelijk weergegeven),
dat verdachte samenwoonde, althans is gaan samenwonen, en/of een gezamenlijke huishouding voerde, althans is gaan voeren, met een persoon, genaamd [naam]
en/of
dat verdachtes partner (te weten [naam]), in de periode waarop dat formulier betrekking had, inkomsten (namelijk uit arbeid en/of uit (onder)verhuur (van perceel [adres] te [woonplaats] en/of uit hennepteelt en/of een
- periodieke - uitkering krachtens de Wet werk en bijstand) had genoten
en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, in of omstreeks de periode van 18 september 2001 tot en met 19 juni 2007 meermalen, althans eenmaal, (telkens) in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming (te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of krachtens de Wet werk en bijstand), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) opzettelijk voor (de dienst Sociale Zaken en Werk van) de gemeente [gemeente] verzwegen
dat verdachte - op het adres [adres] te [woonplaats] - samenwoonde, althans is gaan samenwonen, en/of een gezamenlijke huishouding voerde, althans is gaan voeren, met een persoon, genaamd [naam]
en/of
dat verdachtes partner (te weten [naam]) inkomsten (namelijk een - periodieke - uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of inkomsten uit arbeid en/of inkomsten uit (onder)verhuur (van perceel [adres] te [woonplaats] en/of inkomsten uit hennepteelt) had.
Bewijsoverweging met betrekking tot het buurtonderzoek
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de resultaten uit het buurtonderzoek niet als bewijs kunnen worden gebruikt nu verdachte in haar belangen ex artikel 8 EVRM zou zijn geschaad.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de sociaal rechercheurs op 17 juli 2007 (in de opsporingsfase) in totaal 8 bewoners van de [adres] hebben benaderd om een verklaring af te leggen. Uiteindelijk waren slechts 6 personen bereid dit te doen. Uit de door hen afgelegde verklaringen zijn geen andere gegevens verkregen dan die welke strikt noodzakelijk waren in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. In elk geval is geen min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het privé-leven van verdachte verkregen. De duur en frequentie van het buurtonderzoek noch de daaruit voortvloeiende informatie zijn van dien aard dat daarmee de privacy van verdachte in meer dan beperkte mate is aangetast. De bevindingen uit dit buurtonderzoek mogen dan ook worden gebruikt voor het bewijs. Artikel 8 EVRM is in dit geval niet geschonden.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zij in de gemeente [gemeente], in de periode van 18 september 2001 tot en met 19 juni 2007 meermalen, een geschrift, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
- te weten een formulier van de dienst Sociale Zaken en Werk van de gemeente [gemeente] ("Maandelijkse verklaring Abw 2001" en "Maandelijkse verklaring Abw" en "Maandelijkse verklaring WWB" en "Inlichtingen woon- en leefsituatie" en "Inlichtingen heronderzoek"), waarop opgave moest worden gedaan onder meer van de leef- en woonsituatie van haar, verdachte, en/of van de inkomsten (uit arbeid en/of anderszins) van verdachte en/of van verdachtes partner over de periode waarop dat formulier betrekking had -
telkens valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid op dat formulier vermeld (zakelijk weergegeven),
dat verdachte niet samenwoonde
en telkens dat formulier ondertekend, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 18 september 2001 tot en met 19 juni 2007 schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door opzettelijk op de formulieren van de dienst Sociale Zaken en Werk van de gemeente [gemeente] niet in te vullen dat zij in de genoemde periode samenwoonde op het adres [adres]. Hierdoor heeft zij gedurende deze lange periode ten onrechte een uitkering (voor alleenstaanden) ontvangen.
Verdachte heeft door haar handelen misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Daarnaast heeft de dienst Sociale Zaken en Werk van de gemeente [gemeente] grote financiële schade opgelopen door het handelen van verdachte. De gemeente [gemeente] is door verdachte en haar partner voor een totaalbedrag van (bruto) € 94.410,10 (waaronder een bruto bedrag van € 82.582,50 met betrekking tot de uitkering van verdachte), benadeeld.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2010 blijkt, dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande en gezien het hoge benadelingsbedrag met betrekking tot de uitkering van verdachte, acht het hof in dit geval de door de politierechter opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf, een passende bestraffing. Het hof zal aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Daarnaast zal het hof - mede om verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen - een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderd dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, in tegenwoordigheid van A.L.H. Wilkens als griffier, zijnde mr. Van der Wiel-Rammeloo voornoemd buiten staat het arrest mede te ondertekenen.