ECLI:NL:GHLEE:2010:BM3054

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002794-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van bewijs op grond van Salduz-jurisprudentie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1982 en wonende in [woonplaats], was niet ter terechtzitting verschenen, maar werd vertegenwoordigd door haar raadsman, mr. P.Th. van Jaarsveld. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld en dit tijdig aan de verdachte betekend. De advocaat-generaal vorderde een werkstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis.

De tenlastelegging betrof de diefstal van een bromfiets op of omstreeks 23 december 2008 in [plaats 1]. De raadsman voerde aan dat de verdachte voorafgaand aan haar verhoren bij de politie niet was gewezen op haar recht op bijstand van een advocaat, waardoor zij dit recht niet heeft kunnen effectueren. Dit beroep op de Salduz-jurisprudentie leidde tot de conclusie dat de verklaringen van de verdachte bij de politie uitgesloten moesten worden van het bewijs.

Het hof oordeelde dat de verklaring van de medeverdachte ook uitgesloten moest worden, omdat deze verklaring het rechtstreekse gevolg was van de onbruikbare verklaring van de verdachte. Gezien het ontbreken van voldoende wettig bewijs, sprak het hof de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf af. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht in de zaak.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002794-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-753284-09 en 17-758098-07 (tul)
Arrest van 29 april 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 13 oktober 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Leeuwarden.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 23 december 2008 te [plaats 1], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (Vespa Si), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s).
Vrijspraak
De raadsman heeft ter zitting van het hof het navolgende aangevoerd. Verdachte is voorafgaand aan haar verhoren bij de politie niet gewezen op haar recht op bijstand van een advocaat, welk recht zij dientengevolge niet heeft kunnen effectueren. De raadsman heeft zich daarbij beroepen op de zogenoemde 'Salduz-jurisprudentie' van het EHRM en de Hoge Raad. Gelet op deze rechtspraak dient het hof de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd van het bewijs uit te sluiten.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - ook bewijsuitsluiting dient te volgen van de (voor verdachte belastende) verklaring van medeverdachte [medeverdachte], nu deze medeverdachte uitsluitend en alleen in beeld is gekomen omdat zijn naam is genoemd door verdachte in haar eerste verhoor door de politie. Hierdoor resteert voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onvoldoende wettig bewijs, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof de volgende feiten vast.
Op 1 januari 2009 om 03.50 uur zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de hun ambtshalve bekende [betrokkene] in [plaats 2] op een bromfiets rijden. Bij controle verklaart [betrokkene] de bromfiets van "[betrokkene 2]" te hebben geleend. Uit nader onderzoek op het politiebureau blijkt de bromfiets op naam te staan van [slachtoffer] uit [plaats 1], die op 23 december 2008 aangifte heeft gedaan van diefstal van de bromfiets. Op 6 januari 2009 wordt [betrokkene] hieromtrent gehoord. Hij verklaart - wederom - dat hij de bromfiets van "[betrokkene 2]" had geleend. Uit een noot van een van de verhorende verbalisanten blijkt dat verdachte hiermee kennelijk de bij verbalisant ambtshalve bekende [betrokkene 2] bedoelt. [betrokkene 2] wordt op 6 januari 2009 gehoord en verklaart dat hij de betreffende bromfiets bij verdachte [verdachte] heeft meegenomen, toen hij een keer bij haar op bezoek was. Naar aanleiding van de verklaring van [betrokkene 2] wordt verdachte [verdachte] op 8 januari 2009 aangehouden en diezelfde dag twee maal verhoord. In haar eerste verhoor, om 8.42 uur, bekent zij samen met [medeverdachte] de bromfiets te hebben gestolen. Hierop wordt [medeverdachte] die dag om 12.33 uur als verdachte gehoord. [medeverdachte] verklaart getuige te zijn geweest van de diefstal van de bromfiets door verdachte [verdachte]. Om 13.22 uur wordt [verdachte] nogmaals gehoord.
Het hof stelt vast dat uit de schriftelijke weergave van de verhoren van (de aangehouden) verdachte [verdachte] niet blijkt dat zij voor de aanvang van het eerste verhoor is gewezen op haar recht op raadpleging van een advocaat. Nu voorts niet blijkt dat verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dit recht, levert dit verzuim een vormverzuim op in de zin van art. 359a Wet boek van Strafvordering, dat - rekening houdend met de in lid 2 van die bepaling genoemde factoren - dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd op 8 januari 2009. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre gehonoreerd.
Voorts dient het hof te beoordelen of vorengaande ook tot bewijsuitsluiting leidt van de (voor verdachte belastende) verklaring van medeverdachte [medeverdachte]. Bewijsmateriaal dat is verkregen als een rechtstreeks gevolg van een voor het bewijs onbruikbare verklaring, dient eveneens van het bewijs te worden uitgesloten. Of van zo'n rechtstreeks gevolg kan worden gesproken, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. In het onderhavige geval blijkt uit het dossier dat de politie uitsluitend op het spoor van [medeverdachte] is gekomen door de daartoe strekkende verklaring van verdachte, zoals zij die op 8 januari 2009 om 8.42 uur heeft afgelegd en die - zoals hiervoor is vastgesteld - tot stand is gekomen zonder dat verdachte daaraan voorafgaand is gewezen op haar recht op raadpleging van een advocaat. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal desgevraagd bevestigd dat de politie niet op andere wijze, zoals bijvoorbeeld door nader onderzoek, geattendeerd is op (het bestaan van) de medeverdachte [medeverdachte].
Het voorstaande leidt tot de conclusie dat de ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] het rechtstreekse gevolg is van de voor het bewijs onbruikbare verklaring van verdachte [verdachte]. Het hof zal de verklaring van [medeverdachte] (eveneens) uitsluiten van het bewijs. Ook dit onderdeel van het verweer van de raadsman wordt gehonoreerd.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar ten laste gelegde feit heeft gepleegd zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
Tenuitvoerlegging
Nu verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit niet zal worden veroordeeld, zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van twee weken, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden d.d. 16 januari 2008 (parketnummer 17-758098-07), afwijzen.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 16 januari 2008.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. E. Pennink en mr. J. Brink buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.