ECLI:NL:GHLEE:2010:BM3028
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- H.J. Deuring
- A.J. Rietveld
- J.H. Bosch
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na verzuim klachtvereiste
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 28 april 2010, staat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte centraal. De verdachte was niet ter terechtzitting verschenen, maar zijn raadsman, mr. P.C. van Diest, was wel aanwezig. De rechtbank Groningen had eerder de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat er geen klacht was ingediend door de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De officier van justitie heeft echter tijdig hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de aangiften van de slachtoffers niet als een klacht kunnen worden beschouwd, omdat deze niet expliciet de bedoeling tot vervolging inhielden. Het hof heeft echter geoordeeld dat, hoewel de aangiften aanvankelijk geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging bevatten, de bedoeling van de slachtoffers om vervolging te wensen, wel vaststond. Dit oordeel is gebaseerd op verklaringen van de slachtoffers, waarin zij duidelijk maakten dat zij de daders wilden laten vervolgen.
Het hof heeft de formele vereisten van artikel 318, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in overweging genomen en geconcludeerd dat de bedoeling van de slachtoffers om vervolging te wensen, voldoende was om aan het klachtvereiste te voldoen. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging. De zaak is teruggewezen naar de rechtbank Groningen voor hernieuwde behandeling, waarbij de verdachte opnieuw zal worden opgeroepen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de intentie van de slachtoffers in het kader van het klachtvereiste in strafzaken.