ECLI:NL:GHLEE:2010:BM2712

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001165-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van mishandeling van zijn (ex-)echtgenote op 9 december 2004. De politierechter had de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en had een maatregel opgelegd. De verdachte heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het vonnis in eerste aanleg was geëxecuteerd voordat het in kracht van gewijsde was gegaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever met kracht in het gezicht heeft gestompt en haar meermalen heeft geduwd, maar heeft niet bewezen geacht dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het hof heeft het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de mishandeling, toegewezen tot een bedrag van € 536,80. Het hof heeft de kosten van het geding door de benadeelde partij voor de verdachte vastgesteld op nihil en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001165-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-054623-04
Arrest van 26 april 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 16 januari 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. R.J.E. van Haarst, advocaat te Winschoten.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft beslist op de vordering van een benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het (bestreden) vonnis is geëxecuteerd, terwijl dit vonnis niet in kracht van gewijsde was gegaan. Verdachte heeft ten gevolge hiervan gedurende veertien dagen zonder titel in detentie gezeten.
Verdachte is bij vonnis van 16 januari 2006 bij verstek - onder meer - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Op 8 februari 2006 is de verstekmededeling uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Groningen. In het dossier bevindt zich geen akte van uitreiking van genoemd vonnis aan de verdachte in persoon. Verdachte heeft (uiteindelijk) op 24 april 2008 hoger beroep ingesteld. In het dossier bevindt zich evenwel een executiebericht waaruit is gebleken dat de aan verdachte bij het bestreden vonnis opgelegde gevangenisstraf gedurende de periode van 24 oktober 2008 tot 7 november 2008 in het Huis van Bewaring te ter Apel is geëxecuteerd.
Met de raadsman stelt het hof vast dat vorenbedoeld vonnis is geëxecuteerd, terwijl het niet in kracht van gewijsde was gegaan. Aldus heeft verdachte gedurende veertien dagen zonder geldige titel in een penitentiaire inrichting vastgezeten. Het hof volgt de raadsman evenwel niet in de consequentie die hieraan moet worden verbonden. Voor de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is alleen plaats, indien zou zijn gebleken dat het openbaar ministerie op flagrante wijze in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde heeft gehandeld. Volgens vaste jurisprudentie brengt de enkele omstandigheid dat een in eerste aanleg opgelegde straf ten tijde van de uitspraak in hoger beroep reeds is ge?xecuteerd - ook wanneer deze executie in strijd met artikel 557 van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgehad - niet die consequentie met zich mee. De opvatting van de raadsman dat in de omstandigheid dat, door het prematuur executeren van de opgelegde gevangenisstraf niet langer de mogelijkheid bestaat om deze (zwaarst mogelijke) straf om te zetten, zo begrijpt het hof, in een andere (werkstraf) of lagere straf, een zodanige strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde als voormeld is gelegen, deelt het hof niet. Het hof acht derhalve het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem onder primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 9 december 2004 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] (met kracht) met gebalde vuist heeft gestompt en/of geslagen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of (vervolgens) die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft geduwd, waarbij die [benadeelde] op de grond is gevallen, en/of die [benadeelde] tegen de grond heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 december 2004 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), (met kracht) met zijn, verdachtes, gebalde vuist heeft gestompt en/of geslagen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft geduwd, waarbij die [benadeelde] op de grond is gevallen, en/of tegen de grond heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Op grond van wettige bewijsmiddelen heeft het hof de overtuiging bekomen dat verdachte op 9 december 2004 aangever [benadeelde] met kracht met zijn gebalde vuist in het gezicht heeft gestompt en haar vervolgens meermalen met kracht heeft geduwd, waarbij die [benadeelde] op de grond is gevallen. Het hof acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [benadeelde]. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het hem onder primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 december 2004 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [benadeelde], met kracht met zijn, verdachtes, gebalde vuist heeft gestompt in het gezicht en vervolgens meermalen met kracht heeft geduwd, waarbij die [benadeelde] op de grond is gevallen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 9 december 2004 schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (ex-)echtgenote. Hij heeft - in het bijzijn van hun kinderen - eerdergenoemde geweldshandelingen verricht. Door zo te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van zijn (ex-)echtgenote geschonden en zijn kinderen schrik aangejaagd.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 26 januari 2010, waaruit blijkt dat verdachte (in Nederland) niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Gelet op vorenstaande en het feit dat het hof - anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal - tot een bewezenverklaring komt van het verdachte onder subsidiair ten laste gelegde, acht het hof een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Aan dit oordeel ligt mede ten grondslag de ouderdom van de zaak.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden, nu het openbaar ministerie bij de betekening van de verstekmededeling onvoldoende voortvarendheid heeft betracht. De verstekmededeling is op 8 februari 2006 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank, omdat verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had. De verdachte heeft uiteindelijk op 24 april 2008 hoger beroep ingesteld. Uit het dossier blijkt niet dat het openbaar ministerie in de tussentijd heeft getracht de verstekmededeling alsnog te betekenen, hetzij aan verdachte in persoon hetzij overeenkomstig artikel 588 tweede of derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Nu de op te leggen straf een geheel voorwaardelijke straf betreft, is de geconstateerde verdragsschending echter voldoende gecompenseerd door de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij,
[benadeelde], (inmiddels) wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangegeven dat verdachte reeds de in eerste aanleg toegewezen vordering van de benadeelde partij heeft voldaan. Nu hiervan niets is gebleken uit de processtukken, acht het hof de vordering aan zijn (inhoudelijke) oordeel onderworpen.
De benadeelde partij heeft door het onder subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke schade aan de verdachte kan worden toegerekend.
Het hof zal de vordering toewijzen nu deze niet is bestreden en deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomt. De vordering van € 536,80 zal derhalve worden toegewezen.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van vijfhonderdzesendertig euro en tachtig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfhonderdzesendertig euro en tachtig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S. Zwerwer, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier.