parketnummer: 24-001345-09
parketnummer eerste aanleg: 18-670291-08
Arrest van 23 april 2010 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 4 mei 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting voor vrouwen, Huis van Bewaring te Zwolle,
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. J.H.A. de Jong, advocaat te Groningen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft beslist op de in beslag genomen voorwerpen, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel`
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2009, 2 november 2009 en 9 april 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder
1 primair - in de vorm van poging tot moord -, 2 sub a, primair, 2 sub b en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en aan haar de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal opleggen.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de in beslag genomen voorwerpen, te weten: een diepvrieskist en een zakje rode pepers zal verbeurdverklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 19 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, althans alleen,
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] in een vrieskist heeft gelegd/gedaan, althans gedwongen in een vrieskist te klimmen, althans plaats te nemen, en vervolgens deze vrieskist heeft afgesloten of laten afsluiten en/of
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer] eenmaal onderkoeld is geraakt en/of (zo weinig zuurstof kreeg dat zij) buiten bewustzijn is geraakt, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
a.
zij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan haar dochter, genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een of meer tweedegraads brandwonden), heeft toegebracht, door op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettlijk, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, althans alleen, kokendheet of heet water en/of kokendhete of hete thee over het lichaam te gooien/gieten;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan haar dochter genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, kokendheet of heet water en/of kokendhete of hete thee over het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid/gegoten, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
b.
zij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend haar dochter (te weten [slachtoffer]) meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, een of meer stroomstoten heeft toegediend, waardoor voornoemde [slachtoffer] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
zij in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heef zij verdachte en/of haar mededader (telkens) met dat opzet die [slachtoffer] in een woning aan de [straat] meermalen, althans eenmaal, doen of laten verblijven of gehouden in een (slaap)kamer waarvan de deurklink(en) niet in de deur zat(en) waardoor deze kamer niet van binnenuit kon worden geopend en genoemde persoon niet in de gelegenheid was die kamer via die deur te verlaten.
Vrijspraak ter zake van feit 1
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 1 aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof grondt deze beslissing op het volgende.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft erkend dat [slachtoffer] door zijn toedoen twee keer in zijn/hun woning te [plaats] in een vrieskist opgesloten is geweest. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 9 april 2010 erkend dat zij beide keren wist wat er gaande was.
De verdachte was thuis aanwezig en zij was er van op de hoogte dat [slachtoffer] door de medeverdachte [medeverdachte] in een vrieskist was opgesloten. De verdachte heeft de medeverdachte [medeverdachte] niet van die handelingen weerhouden en zij heeft zich evenmin van die handelingen gedistantieerd. Voorafgaande aan de opsluitingen van [slachtoffer] in de vrieskist hebben zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] - zoals hierna nader zal worden uiteengezet - zich gedurende enkele dagen schuldig gemaakt aan het plegen van zeer grof geweld, gepleegd tegen [slachtoffer]. Dit geweld is vervolgens geculmineerd in een gezamenlijk voornemen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] om [slachtoffer] op te sluiten in een vrieskist, aan welk voornemen vervolgens door de medeverdachte [medeverdachte] uitvoering is gegeven. Zowel verdachte als haar medeverdachte [medeverdachte] hebben ontkend dat zij [slachtoffer] met de opsluitingen in de vrieskist van het leven wilden beroven dan wel haar zwaar lichamelijk letsel toe wilden brengen. Bewijsmiddelen, inhoudende dat de verdachte wel dit opzet heeft gehad, zijn in haar zaak niet voorhanden.
Met betrekking tot de vraag of bij de verdachte voorwaardelijk opzet op de levensberoving van, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer], aanwezig is geweest, overweegt het hof het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beantwoording van de vraag of er een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] aanwezig is geweest door haar in de vrieskist op te sluiten heeft het hof gelet op hetgeen de forensisch geneeskundige R.A.C. Bilo, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, op 18 december 2008 heeft gerapporteerd, alsmede op het rapport van prof. dr. H.A.M. Daanen, werkzaam bij TNO Defensie en Veiligheid van oktober 2008. Bilo heeft in zijn rapport geconcludeerd dat, afhankelijk van de omstandigheden waaronder [slachtoffer] in de vrieskist opgesloten is geweest, zij na verloop van tijd had kunnen overlijden aan de gevolgen van hetzij zuurstofgebrek, hetzij onderkoeling, hetzij een combinatie van zuurstofgebrek en onderkoeling. Daanen voornoemd heeft op basis van zijn berekeningen geconcludeerd dat de opsluiting in de vrieskist zou hebben geleid tot de dood door zuurstoftekort na verloop van 1 tot 2 uur en niet tot de dood door onderkoeling, onder -onder meer- de aanname dat het mishandelingsletsel niet heeft bijgedragen aan versnelling van het proces en de vrieskist pas in werking is gesteld op het moment van de opsluiting.
Gelet op de inhoud van deze rapporten zijn derhalve de volgende omstandigheden van belang:
1 - op welk moment is de vrieskist aangezet, met andere woorden: hoe lang was de vrieskist reeds in werking op de momenten waarop [slachtoffer] werd gedwongen daarin plaats te nemen;
2 - hoe lang hebben die gedwongen verblijven van [slachtoffer] in de vrieskist telkens geduurd;
3 - in welke toestand verkeerde [slachtoffer] op zowel de momenten dat zij in de vrieskist moest plaatsnemen, als op de momenten dat zij uit de vrieskist werd gehaald.
Met betrekking tot de eerste vraag verschaft het strafdossier geen, dan wel onvoldoende duidelijkheid. Uit de verklaringen die verdachte en [slachtoffer] hierover hebben afgelegd bij de politie blijkt dat de vrieskist in ieder geval de tweede keer dat [slachtoffer] daarin werd opgesloten, heeft aangestaan. Omtrent de vraag wanneer de vrieskist was aangezet en of de vrieskist reeds (aanzienlijk) was afgekoeld op het moment [slachtoffer] daarin moest plaatsnemen, heeft het hof ook ter terechtzitting van 9 april 2010 geen uitsluitsel kunnen krijgen.
Met betrekking tot de tweede vraag bevat het strafdossier (sterk) wisselende verklaringen van de diverse betrokkenen, waarbij de duur van het verblijf van [slachtoffer] in de vrieskist varieert van een kwartier tot een uur, zonder dat duidelijk wordt of met de genoemde tijdsduur enkel gedoeld wordt op de duur van het tweede verblijf van [slachtoffer] in de vrieskist, dan wel op de duur van beide keren gezamenlijk, en zonder dat duidelijk is welke de bron van wetenschap omtrent de genoemde tijdsduur is. Het hof houdt het er daarom voor dat het hier telkens een gissing van betrokkenen moet betreffen.
Met betrekking tot de derde vraag gaat het hof er op basis van de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] van uit dat [slachtoffer] de tweede keer dat zij gedwongen in de vrieskist moest verblijven schaars gekleed was en in een verzwakte lichamelijke toestand verkeerde als gevolg van ondervoeding. Met betrekking tot de toestand van [slachtoffer] op het moment dat zij (na die tweede keer) uit de vrieskist werd gehaald verschaft het strafdossier echter geen duidelijkheid. De beschrijvingen vari?ren van wel bij kennis en koud, tot buiten bewustzijn en onderkoeld. Waar deze kwalificaties op berusten is echter uit de diverse verklaringen van betrokkenen niet op te maken. Het hof houdt het er daarom voor dat het hier telkens een veronderstelling van betrokkenen moet betreffen.
Gelet op bovenstaande onduidelijkheden, acht het hof niet bewezen dat een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] aanwezig is geweest.
Van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel - waarbij tevens de vraag rijst welk letsel dat zou kunnen zijn - is evenmin gebleken, op gelijkluidende gronden als hierboven weergegeven.
Overweging met betrekking tot het bewijs voor de feiten 2 en 3
De medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte heet water tegen [slachtoffer] aan heeft gegooid. [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] (eveneens) heet water tegen haar aan heeft gegooid.
Niet gebleken is echter van feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat de verdachte en de medeverdachte in deze in een nauwe en bewuste samenwerking hebben opgetreden. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat de verdachte en de medeverdachte gezamenlijk hebben besproken of afgesproken heet water tegen [slachtoffer] aan te gooien. Evenmin is gebleken dat de verdachte en de medeverdachte zich hebben aangesloten bij elkaars handelingen in deze. Het hof beschouwt zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] daarom als (zelfstandig) pleger, en niet als medepleger van dit strafbaar feit.
Het hof ziet in de omstandigheid dat de verdachte het hete water reeds - in een theekopje - voorhanden had op het moment dat zij dat hete water, naar aanleiding van aanhoudend krijsen van [slachtoffer] en met de bedoeling dit te doen stoppen, tegen [slachtoffer] aan gooide, grond om aan te nemen dat de verdachte het hete water, naar aanleiding van aanhoudend krijsen van [slachtoffer] en met de bedoeling dit te doen stoppen, in een opwelling, zij het opzettelijk, tegen [slachtoffer] aan heeft gegooid. Het hof acht op grond hiervan geen bewijs aanwezig voor voorbedachte raad.
Het hof acht het daarnaast een feit van algemene bekendheid dat het letsel, zoals dat bij [slachtoffer] is ontstaan ten gevolge van het handelen van de verdachte, te weten het ontstaan op grotere schaal van tweedegraads brandwonden, noodzaakt tot medisch ingrijpen en ontsierende littekens tot gevolg heeft. Gelet op de mate van verbranding is [slachtoffer] aldus zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Op grond van (onder meer) de verklaringen die hierover door de verdachte, door [slachtoffer] en door [naam] bij de politie zijn afgelegd, acht het hof bewezen dat de verdachte, samen met de medeverdachte [medeverdachte], [slachtoffer] heeft mishandeld door haar stroomstoten toe te dienen.
Gelet op de handelingen die de verdachte - blijkens haar eigen verklaring hierover, afgelegd bij de politie - in deze heeft verricht, te weten het telkens na het ontstaan van kortsluiting weer activeren van de stroomvoorziening, heeft de verdachte dit strafbaar feit gepleegd in een zodanig actieve, faciliterende rol en samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte] dat sprake is van medeplegen.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 9 april 2010 erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer]. Verdachte heeft, samen met de medeverdachte [medeverdachte], [slachtoffer] opgesloten in haar slaapkamer en de deurklink verwijderd.
Het hof overweegt dat de kamer waarin [slachtoffer] werd opgesloten zich op de eerste verdieping van de woning bevond. Het was daarom, gelet op het hoogteverschil tussen haar raam en de begane grond, voor [slachtoffer] feitelijk niet mogelijk haar kamer op een andere wijze te verlaten, dan door uit het raam te klimmen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij dat niet heeft aangedurfd. Een re?le mogelijkheid om deze opsluiting zelf te be?indigen heeft aldus voor [slachtoffer] ontbroken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 sub a, primair, 2 sub b en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
a.
zij op verschillende tijdstippen in de periode van 19 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] aan haar dochter, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, tweedegraads brandwonden, heeft toegebracht, door haar op verschillende tijdstippen, opzettelijk heet water over het lichaam te gooien;
b.
zij op verschillende tijdstippen in de periode van 19 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend haar dochter, te weten [slachtoffer], meermalen stroomstoten heeft toegediend, waardoor voornoemde [slachtoffer] telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
zij in de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander meermalen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader telkens met dat opzet die [slachtoffer] in een woning aan de [straat] meermalen doen verblijven of gehouden in een slaapkamer waarvan de deurklink niet in de deur zat, waardoor deze kamer niet van binnenuit kon worden geopend en genoemde persoon niet in de gelegenheid was die kamer via die deur te verlaten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld 2 sub a, primair, 2 sub b en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
2 sub a, primair -
zware mishandeling van haar kind;
2 sub b -
medeplegen van mishandeling van haar kind, meermalen gepleegd;
3 -
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Omtrent de verdachte is op 6 april 2010 gerapporteerd door de gedragsdeskundigen
A.T. Spangenberg, psycholoog, en J.H. van Renesse, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) in Utrecht. Dit rapport houdt met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Onderzochte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten lichte zwakzinnigheid bij een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Deze stoornis, alsmede het misbruik van middelen, beïnvloedde de gedragskeuzes van onderzochte zodanig dat haar gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde daar mede uit verklaard kunnen worden.
In het ten laste gelegde zien we duidelijk het samengaan van de pedagogische onmacht van betrokkene, te verklaren uit haar eigen verstoorde ontwikkeling alsmede haar zwakzinnigheid en haar borderline pathologie die in de relatie met medeverdachte nog versterkt wordt en zich uit in het gezamenlijk verguizen van het slachtoffer dat de woede van beiden opwekt, door te dreigen met de Raad voor de Kinderbescherming, en de jaloezie van betrokkene opwekt met haar wervend gedrag naar de medeverdachte.
De pedagogische onmacht, woede en jaloezie worden vervolgens op het slachtoffer geprojecteerd, waarmee die de rol van zondebok krijgt en sadistisch-agressief wordt bejegend, nog gefaciliteerd door de ontremmende werking van speed.
Wij adviseren om onderzochte om bovengenoemde redenen verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde.
Het hof neemt vorenstaande conclusies over en maakt die tot de zijne. Het hof is dientengevolge van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van de hiervoor bewezen verklaarde delicten een zodanige gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens bestond, dat deze delicten de verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Psychische overmacht
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de feiten - indien bewezen - door de verdachte zijn begaan in een situatie van psychische overmacht.
Hiertoe is onder meer gesteld dat de verdachte zich niet durfde te verweren tegen de medeverdachte [medeverdachte] en dat de psychische dwang die door de medeverdachte [medeverdachte] op haar werd uitgeoefend weerstand weliswaar niet volkomen onmogelijk maakte, maar dat redelijkerwijs niet van de verdachte kon worden gevergd dat zij weerstand bood, mede gelet op haar beperkingen, zoals geconstateerd in het PBC-rapport. De verdachte was ten gevolge van de langdurige en stelselmatige mishandeling van haar door de medeverdachte [medeverdachte] extreem bang voor een nieuwe tegen haar gerichte geweldsuitbarsting. Wanneer zij zou hebben ingegrepen ten tijde van de mishandelingen van [slachtoffer], zou het geweld van de medeverdachte [medeverdachte] zich tevens tegen haar en andere gezinsleden hebben gericht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat uit het strafdossier genoegzaam naar voren komt dat tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] - ook in de bewezen verklaarde periode - sprake is van een problematische relatie, waarin de medeverdachte het gebruik van geweld tegen zijn partner, verdachte, niet heeft geschuwd.
Het hof wil op grond daarvan aannemen dat het optreden en het gedrag van de medeverdachte [medeverdachte] in de bewezen verklaarde periode ook bedreigend kan zijn geweest voor de verdachte zelf. Dat daarmee voor verdachte ook een situatie is ontstaan waarin sprake was van dwang om de bewezen verklaarde feiten te plegen, aan welke dwang zij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden, is naar het oordeel van het hof echter niet gebleken, noch aannemelijk gemaakt of geworden. Van belang in dit verband is de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof dat zij de medeverdachte zeer goed kent, zijn agressieve buien aan ziet komen en daar mee om weet te gaan. Voorts kent het hof betekenis toe aan de omstandigheid dat verdachte, nadat zij op 21 juli 2008 zelf van de medeverdachte klappen had gekregen, wèl in staat was om de politie te (laten) bellen. Hieruit blijkt dat de verdachte wel degelijk weerstand kon bieden en ook heeft geboden tegen het handelen van de medeverdachte [medeverdachte].
Het hof verwerpt op grond van het bovenstaande het beroep op psychische overmacht.
Het hof acht de verdachte strafbaar, met inachtneming van het vorenstaande. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van haar toen 14-jarige dochter. Deze delicten gelden als ernstige inbreuken op de integriteit van het lichaam en de bewegingsvrijheid van [slachtoffer].
Er is gedurende een periode van circa twee weken in het gezin van de verdachte sprake geweest van zeer grof geweld, gepleegd door haar en haar partner tegen de dochter van de verdachte, [slachtoffer]. De verdachte heeft, samen met haar partner, de medeverdachte [medeverdachte], [slachtoffer] in die periode vele malen stroomstoten met netspanning toegediend.
De verdachte heeft voorts [slachtoffer] (deels) overgoten met heet water, ten gevolge waarvan zij tweedegraads brandwonden heeft opgelopen aan haar lichaam. Tevens is [slachtoffer] door de verdachte en de medeverdachte opgesloten op haar slaapkamer.
Wat niet uit het ten laste gelegde blijkt, is dat [slachtoffer] gedwongen werd op haar slaapkamer haar behoefte te doen, dat aan haar eten en drinken werd onthouden, dat zij gedwongen is om chilipepers en bedorven fetakaas met daarin vliegen te eten en dat wanneer zij ten gevolge daarvan moest overgeven, zij ook haar braaksel moest opeten. Ook werd zij gedwongen haar eigen ontlasting op te eten. De verdachte is aldus op mensonterende wijze omgegaan met haar minderjarige dochter, die na een uithuisplaatsing pas sinds enkele weken weer aan de zorg van verdachte, haar moeder, en medeverdachte [medeverdachte] was toevertrouwd.
Het hof houdt uitdrukkelijk rekening met de aard en ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de zeer grove omstandigheden waaronder die zijn begaan.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer], alsmede uit de letterlijke verslaglegging van het op 23 juli 2008 bij [slachtoffer] afgenomen studioverhoor, blijkt dat de gevolgen voor [slachtoffer] van het handelen van verdachte hebben bestaan uit haast onvoorstelbare gevoelens van (hevige) pijn, (doods)angst, onmacht, wanhoop, eenzaamheid en verdriet. Het hof rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat zij [slachtoffer] niet enkel de zorg en liefde heeft onthouden die zij haar als moeder verschuldigd was, maar haar juist heeft blootgesteld aan deze gevoelens, door haar geen veilig leef- en opvoedingsklimaat te bieden.
De ervaringsregels leren dat de gevolgen voor [slachtoffer] heel wel mogelijk niet beperkt zullen blijven tot het toegebrachte lichamelijk letsel. De omstandigheid dat zij binnen haar eigen gezin is blootgesteld aan de genoemde gevoelens van (hevige) pijn, (doods)angst, onmacht, wanhoop, eenzaamheid en verdriet, brengt met zich dat [slachtoffer] zelfs haar eigen moeder niet kon vertrouwen en bij haar geen geborgenheid en bescherming kon vinden. Integendeel.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om met de minder actieve rol van verdachte in de bewezen verklaarde feiten in vergelijking met die van de medeverdachte [medeverdachte], in sterke mate en ten voordele van verdachte rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. Tegenover het geringere aandeel van verdachte als het gaat om het verrichten van feitelijke handelingen staat immers de omstandigheid dat zij in haar hoedanigheid van moeder een bijzondere zorgplicht jegens [slachtoffer] had. Zij was verantwoordelijk voor het waarborgen van een veilige leefomgeving en voor de ongestoorde ontwikkeling van haar kind.
Niet alleen is de verdachte in deze zorgplicht in ieder geval ten opzichte van [slachtoffer] zeer ernstig tekortgeschoten, maar bovendien is het ook de verdachte zelf geweest die een bedreiging heeft gevormd voor de veiligheid van [slachtoffer]. Daaraan doet niet af dat de verdachte eveneens slachtoffer is geweest van geweld van de zijde van de medeverdachte [medeverdachte]. Van agressieve gedragingen van de medeverdachte, al dan niet onder invloed van drugs, was verdachte reeds geruime tijd voor de terugkeer van [slachtoffer] bij het gezin van verdachte op de hoogte, zodat zij ter bescherming van haar kind maatregelen had kunnen nemen. Ook het eigen onvermogen van verdachte om op een adequate wijze met het gedrag van haar dochter [slachtoffer] om te gaan had voor verdachte, gezien de voorgeschiedenis, aanleiding moeten zijn om contact te zoeken met de rondom het gezin in ruime mate aanwezige hulpverlening. Dat de verdachte ervoor heeft gekozen dit niet te doen maakt dat noch het gedrag van [slachtoffer] en van de medeverdachte [medeverdachte], noch de complexe gezinsproblematiek, noch de mogelijk faciliterende factor van drugsgebruik als verzachtende omstandigheden bij het bepalen van de hoogte van de straf moeten worden betrokken.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justiti?le documentatie van 30 oktober 2009, waaruit ten voordele van de verdachte blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft aangevoerd met betrekking tot haar persoonlijke omstandigheden en met hetgeen daaromtrent is gebleken uit de maatregelrapporten van de Reclassering van
van 20 november 2008 en 15 april 2009, het voorgenomen indicatiebesluit van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 30 maart 2009, het rapport van B.T. Takkenkamp, psychiater, van 11 november 2008, het rapport van G. de Bruijn, klinisch psycholoog/psychotherapeut, van 20 november 2008 en het hierboven genoemde PBC-rapport, alsmede hetgeen overigens uit het strafdossier is gebleken.
Het hof is op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door de verdachte begane strafbare feiten van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van hierna te noemen duur noodzakelijk en geboden is.
Het hof acht minder strafbare feiten bewezen dan de advocaat-generaal, maar legt ter zake van de wel bewezen verklaarde feiten een zwaardere straf op dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof komt tot deze beslissing omdat het hof dat een passende straf acht die recht doet aan de ernst van de delicten, met name gelet op de bijzondere zorgplicht die op de verdachte, als moeder van [slachtoffer], rustte.
Daarnaast is het hof van oordeel dat aan de verdachte een maatregel dient te worden opgelegd. Het hof overweegt in dit kader als volgt.
In eerste aanleg is door de gedragsdeskundigen B.T. Takkenkamp en G. de Bruijn gerapporteerd over de verdachte (en over de medeverdachte [medeverdachte]).
Het hof heeft ter terechtzitting van 2 november 2009 de observatie van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in het PBC bevolen, omdat op die wijze mogelijk meer inzicht kon worden verkregen in de vraag of sprake is van afhankelijkheid van de verdachte ten opzichte van de medeverdachte [medeverdachte] en hoe de interactie tussen de verdachte en die medeverdachte verloopt.
Het - hierboven reeds genoemde - PBC- rapport van 6 april 2010 houdt, naast hetgeen hierboven reeds is aangehaald, onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Psychologisch onderzoek -
Betrokkene is een cognitief beperkte vrouw. Ze is afhankelijk van haar omgeving, mede gezien haar zwakke cognitie. Haar agressieregulatie is niet gestoord, maar wel heftig onder invloed van de borderline dynamiek. Haar gewetensontwikkeling is lacunair. Hiernaast is ook sprake van middelenmisbruik.
Door haar cognitieve beperking is betrokkene niet in staat overzicht te houden in meer complexe situaties en zij kan daar evenmin zelf structuur in aanbrengen. Kenmerkend voor betrokkene is dat zij onder druk van toenemende stress geneigd is het overzicht in haar situatie volledig kwijt te raken en dan per direct gerustgesteld moet worden. Meer concreet blijkt zij voor haar gevoel van eigenwaarde sterk afhankelijk van anderen, in het bijzonder van haar partner. Hierdoor tolereert ze veel van zijn, haar ondermijnende, agressieve gedrag. Dit zijn kenmerken die passen bij de afhankelijke component van de stoornis. Anderzijds creëert zij met haar wisselende stemmingen en buien bij hem zeer snel onzekerheid, wat bij hem leidt tot juist ongecontroleerd agressief gedrag. Dit zijn kenmerken die voortkomen uit de borderline problematiek. In haar gedrag ten aanzien van haar partner is voortdurend het patroon van aantrekken en afstoten aanwezig.
Voor het kunnen volgen van het huidige ten laste gelegde is de afhankelijkheid samenhangend met de borderline persoonlijkheidsstoornis cruciaal.
Daarnaast haar zwakke cognitie, waardoor zij moeite heeft om te structureren en overzicht te houden. Zij heeft een gering gevoel van eigenwaarde en is daardoor kwetsbaar voor haar omgeving.
Met haar partner bevindt ze zich in een complexe situatie waarin sprake is van een samengesteld gezinsverband. Binnen dit gezinsverband wordt geappelleerd aan pedagogische vermogens die zij niet bezit. Hulp bij de opvoeding wordt al jarenlang gegeven om de ouders in pedagogisch en affectief opzicht te ondersteunen bij de opvoeding van de kinderen. Kinderen die op wisselende momenten thuis zijn of thuis worden geplaatst. Wanneer een kind met gedragsproblemen thuis wordt geplaatst in de periode dat daar ook nog een baby is, verliezen de ouders het overzicht en de structuur. Betrokkene en haar partner gaan middelen gebruiken. De situatie groet haar boven het hoofd en zij is vanuit haar borderline problematiek niet in staat te begrenzen.
Dit wakkert de agressieproblematiek van haar partner aan en leidt tot het ten laste gelegde.
Psychiatrisch onderzoek -
De relatie met [medeverdachte] is te kwalificeren als een borderline relatie met een vast cyclisch patroon van een gebrek aan eigenheid en wederzijdse aantrekking en (vooral fysieke) verzoening, afgewisseld met afstoting en impulsieve (soms gewelddadige) vijandigheid wanneer de toenadering als te versmeltend wordt ervaren.
Kern van de stoornis bij betrokkene vormen de innerlijke leegte, de stemmingswisselingen, de impulsiviteit, het onvermogen tot empathie, mentaliseren (het zich een voorstelling kunnen maken van wat een ander psychisch beweegt) en veilige hechting. De lichte zwakzinnigheid beïnvloedt daarbij de handicap van de persoonlijkheidsstoornis in negatieve zin (en vice versa), waarbij met name ook gedacht moet worden aan de be?nvloedbaarheid door haar dominante echtgenoot en de angst door hem verlaten te worden.
Het middelenmisbruik doet haar ten slotte in combinatie met de overige stoornissen helemaal het overzicht verliezen en leidt tot nog verder verlies van de mogelijkheid tot bezinning en controle op haar gedrag.
In deze onderlinge relatiestrijd waarin zij elkaars 'intimate enemy' zijn, worden de kinderen ingezet als pionnen in wisselende coalities, waarna uiteindelijk voor [slachtoffer] (die werft naar [medeverdachte] en daarmee de jaloezie van betrokkene opwekt en hen bovendien dreigt met uithuisplaatsing van de twee jongste kinderen) de rol van zondebok uitkristalliseert die door beiden in een door speed gestimuleerde reeks van (sadistisch) gewelddadige handelingen wordt geconcretiseerd, waarna beiden, tijdelijk immers ontdaan van de op de zondebok geprojecteerde eigen onlusten, in slaap vallen.
Voor de kans op recidive is naast de lichte zwakzinnigheid en de mede daaruit voortspruitende pedagogische onmacht vooral de borderline pathologie van belang.
Er is, indien onbehandeld, een grote mate van waarschijnlijkheid dat onderzochte vanuit haar borderline pathologie (met name de aanklampende afhankelijkheid) en vanuit haar verstandelijke beperkingen snel een nieuwe 'sterke' partner zal vinden met vergelijkbare problematiek. Zeker wanneer onderzochte daarnaast ook stimulerende middelen gebruikt, zullen aan haar zorg toevertrouwde kinderen risico lopen om verwaarloosd en mishandeld te worden.
Wij adviseren tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Het hof kan zich met de in voormeld PBC-rapport weergegeven bevindingen en conclusies verenigen. Dat betekent dat het hof, met de gedragsdeskundigen, van oordeel is dat het recidiverisico reëel is en dat dit niet zonder klinische behandeling in voldoende mate kan worden verminderd. De verdachte en haar raadsman hebben ter terechtzitting van het hof van 9 april 2010 de noodzaak van oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging onderschreven.
Nu gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de hiervoor bewezen verklaarde delicten een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens bestond, de onder 2 sub a, primair en 3 bewezen verklaarde delicten misdrijven betreffen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist, zal het hof deze maatregel - naast gevangenisstraf -, conform de eis van de advocaat-generaal, opleggen.
Ten aanzien van het beslag
Het hof zal de door de advocaat-generaal gevorderde verbeurdverklaring van de in beslag genomen vrieskist en gedroogde pepers in een plastic zakje niet gelasten, nu uit het strafdossier blijkt dat de verdachte afstand heeft gedaan van deze voorwerpen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 47, 57, 282, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het aan de verdachte onder 2 sub a, primair, 2 sub b en 3 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 sub a, primair, 2 sub b en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. W.F. van Zant, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. W.F. van Zant is buiten staat dit arrest te ondertekenen.