parketnummer: 24-001346-09
parketnummer eerste aanleg: 18-630377-08 en 18-652173-06 (tul)
Arrest van 23 april 2010 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 4 mei 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te Ter Apel,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft op de in beslag genomen voorwerpen en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2009, 2 november 2009 en 9 april 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder
1 primair - in de vorm van poging tot moord -, 2 sub a, primair, 2 sub b, 3 en 4 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar en aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal opleggen.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de in beslag genomen voorwerpen, te weten: elektriciteitssnoeren, een waterkoker en een groene kabel (verlengsnoer) zal verbeurdverklaren, dat het hof de in beslag genomen boog met pijlen zal onttrekken aan het verkeer en dat het hof de in beslag genomen slijpmachine zal teruggeven aan de verdachte.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering na voorwaardelijke veroordeling zal toewijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, althans alleen,
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] in een vrieskist heeft gelegd/gedaan, althans gedwongen in een vrieskist te klimmen, althans plaats te nemen, en vervolgens deze vrieskist heeft afgesloten of laten afsluiten en/of
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] eenmaal onderkoeld is geraakt en/of (zo weinig zuurstof kreeg dat zij) buiten bewustzijn is geraakt, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
a.
hij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een of meer tweedegraads brandwonden), heeft toegebracht, door deze op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettlijk, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, althans alleen, kokendheet of heet water en/of kokendhete of hete thee over het lichaam te gooien/gieten;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, kokendheet of heet water en/of kokendhete of hete thee over het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gegooid/gegoten, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
b.
hij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, een of meer stroomstoten heeft toegediend, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk [slachtoffer 1], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heef hij verdachte en/of zijn mededader (telkens) met dat opzet die [slachtoffer 1] in een woning aan de [straat] meermalen, althans eenmaal, doen of laten verblijven of gehouden in een (slaap)kamer waarvan de deurklink(en) niet in de deur zat(en) waardoor deze kamer niet van binnenuit kon worden geopend en genoemde persoon niet in de gelegenheid was die kamer via die deur te verlaten;
4.
hij op of omstreeks 21 juli 2008 te [plaats] opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2], geboren [2007], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en/of agent van regiopolitie Groningen, welke verdachte wilde(n) aanhouden, te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft verdachte die [slachtoffer 2] (stevig en/of met kracht) vastgehouden en/of omklemd (gehouden) en/of (hierbij) genoemde perso(o)n(en) dreigend toegevoegd dat als jullie ([verbalisant 1] en/of [verbalisant 2]) hem (verdachte) wilden aanhouden hij het kind zou doodknijpen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, teneinde die politieagent(en) te dwingen hem, verdachte, niet aan te houden.
Vrijspraak ter zake van feit 1
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 1 aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof grondt deze beslissing op het volgende.
De verdachte heeft erkend dat zijn stiefdochter [slachtoffer 1] door zijn toedoen twee keer in zijn/hun woning in [plaats] in een vrieskist opgesloten is geweest, maar heeft ontkend dat hij daarmee heeft beoogd haar opzettelijk om het leven te brengen, dan wel haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bewijsmiddelen, inhoudende dat de verdachte wel dit opzet heeft gehad, zijn in zijn zaak niet voorhanden.
Met betrekking tot de vraag of bij de verdachte voorwaardelijk opzet op de levensberoving, dan wel toebrengen zware mishandeling van [slachtoffer 1] aanwezig is geweest, overweegt het hof het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof gaat er - onder meer op basis van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof van 9 april 2010 - van uit dat de verdachte zijn stiefdochter [slachtoffer 1] twee keer gedurende enige tijd in de vrieskist heeft opgesloten. Het hof gaat er daarbij - onder meer op basis van de verklaringen die de medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer 1] hierover hebben afgelegd bij de politie - van uit dat de vrieskist in ieder geval de tweede keer aan was gezet en in werking was gesteld.
Het hof gaat er voorts - onder meer op basis van de verklaringen die [slachtoffer 1] hierover heeft afgelegd - van uit dat [slachtoffer 1] beide keren niet op eigen kracht en gelegenheid uit de vrieskist kon komen, doordat het deksel van de vrieskist was verzwaard met een zwaar voorwerp of omdat [slachtoffer 1] dacht dat het deksel was verzwaard en voorts dat [slachtoffer 1] bij de tweede keer schaars gekleed was. Het hof gaat er daarnaast - gelet op hetgeen in de medische verklaringen hierover is opgenomen - van uit dat [slachtoffer 1] ten tijde van haar gedwongen verblijven in de vrieskist in een verzwakte lichamelijke toestand verkeerde, ten gevolge van ondervoeding.
Bij de beantwoording van de vraag of er een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] aanwezig is geweest door haar in de vrieskist op te sluiten heeft het hof gelet op hetgeen de forensisch geneeskundige R.A.C. Bilo, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, op 18 december 2008 heeft gerapporteerd, alsmede op het rapport van prof. dr. H.A.M. Daanen, werkzaam bij TNO Defensie en Veiligheid van oktober 2008.
Bilo heeft in zijn rapport geconcludeerd dat, afhankelijk van de omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] in de vrieskist opgesloten is geweest, zij na verloop van tijd had kunnen overlijden aan de gevolgen van hetzij zuurstofgebrek, hetzij onderkoeling, hetzij een combinatie van zuurstofgebrek en onderkoeling.
Daanen voornoemd heeft op basis van zijn berekeningen geconcludeerd dat de opsluiting in de vrieskist zou hebben geleid tot de dood door zuurstoftekort na verloop van 1 tot 2 uur en niet tot de dood door onderkoeling, onder -onder meer- de aanname dat het mishandelingsletsel niet heeft bijgedragen aan versnelling van het proces en de vrieskist pas in werking is gesteld op het moment van de opsluiting.
Gelet op de inhoud van deze rapporten zijn derhalve de volgende omstandigheden van belang:
1 - op welk moment is de vrieskist aangezet, met andere woorden: hoe lang was de vrieskist reeds in werking op de momenten waarop [slachtoffer 1] werd gedwongen daarin plaats te nemen;
2 - hoe lang hebben die gedwongen verblijven van [slachtoffer 1] in de vrieskist telkens geduurd;
3 - in welke toestand verkeerde [slachtoffer 1] op zowel de momenten dat zij in de vrieskist moest plaatsnemen, als op de momenten dat zij uit de vrieskist werd gehaald.
Met betrekking tot de eerste vraag verschaft het strafdossier geen, dan wel onvoldoende duidelijkheid. Uit de verklaringen die de medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer 1] hierover hebben afgelegd bij de politie blijkt dat de vrieskist in ieder geval de tweede keer dat [slachtoffer 1] daarin werd opgesloten, heeft aangestaan. Omtrent de vraag wanneer de vrieskist was aangezet en of de vrieskist reeds (aanzienlijk) was afgekoeld op het moment dat [slachtoffer 1] daarin moest plaatsnemen, heeft het hof ook ter terechtzitting van 9 april 2010 geen uitsluitsel kunnen krijgen.
Met betrekking tot de tweede vraag bevat het strafdossier (sterk) wisselende verklaringen van de diverse betrokkenen, waarbij de duur van het verblijf van [slachtoffer 1] in de vrieskist varieert van een kwartier tot een uur, zonder dat duidelijk wordt of met de genoemde tijdsduur enkel gedoeld wordt op de duur van het tweede verblijf van [slachtoffer 1] in de vrieskist, dan wel op de duur van beide keren gezamenlijk, en zonder dat duidelijk is welke de bron van wetenschap omtrent de genoemde tijdsduur is. Het hof houdt het er daarom voor dat het hier telkens een gissing van betrokkenen moet betreffen.
Met betrekking tot de derde vraag gaat het hof er op basis van de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer 1] van uit dat [slachtoffer 1] de tweede keer dat zij gedwongen in de vrieskist moest verblijven schaars gekleed was en in een verzwakte lichamelijke toestand verkeerde als gevolg van ondervoeding. Met betrekking tot de toestand van [slachtoffer 1] op het moment dat zij (na die tweede keer) uit de vrieskist werd gehaald verschaft het strafdossier echter geen duidelijkheid. De beschrijvingen vari?ren van wel bij kennis en koud, tot buiten bewustzijn en onderkoeld. Waar deze kwalificaties op berusten is echter uit de diverse verklaringen van betrokkenen niet op te maken. Het hof houdt het er daarom voor dat het hier telkens een veronderstelling van betrokkenen moet betreffen.
Gelet op bovenstaande onduidelijkheden, acht het hof niet bewezen dat een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] aanwezig is geweest.
Van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel - waarbij tevens de vraag rijst welk letsel dat zou kunnen zijn - is evenmin gebleken, op gelijkluidende gronden als hierboven weergegeven.
Overweging met betrekking tot het bewijs voor de feiten 2, 3 en 4
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 9 april 2010 erkend dat hij heet water tegen [slachtoffer 1] aan heeft gegooid. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] eveneens heet water tegen [slachtoffer 1] aan heeft gegooid. Niet gebleken is echter van feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat de verdachte en de medeverdachte in deze in een nauwe en bewuste samenwerking hebben opgetreden. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat de verdachte en de medeverdachte gezamenlijk hebben besproken of afgesproken heet water tegen [slachtoffer 1] aan te gooien. Evenmin is gebleken dat de verdachte en de medeverdachte zich hebben aangesloten bij elkaars handelingen in deze. Het hof beschouwt zowel de verdachte als de medeverdachte daarom als (zelfstandig) pleger, en niet als medepleger van dit strafbaar feit.
Het hof ziet in de omstandigheid dat, zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard, de verdachte eerst het water in een waterkoker aan de kook heeft gebracht, voordat hij uitvoering kon geven aan zijn voornemen om heet water tegen [slachtoffer 1] aan te gooien, alsmede het tijdsverloop dat daarmee noodzakelijkerwijs is gemoeid, het bewijs voor de voorbedachte raad. Aldus is immers sprake van een tevoren door de verdachte genomen besluit en van de omstandigheid dat de verdachte tussen het nemen van zijn besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof acht het daarnaast een feit van algemene bekendheid dat het letsel, zoals dat bij [slachtoffer 1] is ontstaan ten gevolge van het handelen van de verdachte, te weten het ontstaan op grotere schaal van tweedegraads brandwonden, noodzaakt tot medisch ingrijpen en ontsierende littekens tot gevolg heeft. Gelet op de mate van verbranding is [slachtoffer 1] aldus zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Feit 2 sub b -
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de onder 2 sub b aan hem ten laste gelegde vormen van mishandeling van [slachtoffer 1].
Op grond van (onder meer) de verklaringen die hierover door de medeverdachte
[medeverdachte], door [slachtoffer 1] en door [naam] bij de politie zijn afgelegd, acht het hof bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar stroomstoten toe te dienen.
Gelet op de handelingen die de medeverdachte [medeverdachte] - blijkens haar eigen verklaring hierover, afgelegd bij de politie - in deze heeft verricht, te weten het telkens na het ontstaan van kortsluiting weer activeren van de stroomvoorziening, heeft zij een zodanig actieve, faciliterende rol gehad met verdachte dat sprake is van medeplegen.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 9 april 2010 erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1]. De verdachte heeft, samen met de medeverdachte [medeverdachte], [slachtoffer 1] opgesloten in haar slaapkamer en de deurklink verwijderd.
Het hof overweegt dat de kamer waarin [slachtoffer 1] werd opgesloten zich op de eerste verdieping van de woning bevond. Het was daarom, gelet op het hoogteverschil tussen het raam van haar kamer en de begane grond, voor [slachtoffer 1] feitelijk niet mogelijk haar kamer op een andere wijze te verlaten, dan door uit het raam te klimmen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij dat niet heeft aangedurfd. Een re?le mogelijkheid om deze opsluiting zelf te be?indigen heeft aldus voor [slachtoffer 1] ontbroken.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de gijzeling van zijn zoontje, [slachtoffer 2].
Het hof ziet dit anders. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen en uitlatingen van de verdachte en de (lange) duur van die handelingen, zoals beschreven door de verbalisanten die de verdachte wilden aanhouden, en de kennelijke noodzaak tot het inschakelen van onderhandelaars om de verdachte op andere gedachten te brengen, acht het hof bewezen dat de verdachte zijn zoontje [slachtoffer 2] heeft gegijzeld teneinde de verbalisanten ervan te weerhouden hem aan te houden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 sub a, primair, 2 sub b, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
a.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 19 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel, tweedegraads brandwonden, heeft toegebracht, door deze op verschillende tijdstippen, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, heet water over het lichaam te gooien;
b.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], meermalen heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] telkens pijn heeft ondervonden
en
op verschillende tijdstippen in de periode van 19 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], meermalen stroomstoten heeft toegediend, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij in de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander meermalen opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet die [slachtoffer 1] in een woning aan de [straat] meermalen doen verblijven of gehouden in een slaapkamer waarvan de deurklink niet in de deur zat, waardoor deze kamer niet van binnenuit kon worden geopend en genoemde persoon niet in de gelegenheid was die kamer via die deur te verlaten;
4.
hij op 21 juli 2008 te [plaats] opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2], geboren [2007], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en agent van regiopolitie Groningen, welke verdachte wilden aanhouden, te dwingen iets niet te doen, immers heeft verdachte die [slachtoffer 2] vastgehouden en omklemd gehouden en hierbij genoemde personen dreigend toegevoegd dat als [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hem, verdachte, wilden aanhouden, hij het kind zou doodknijpen, teneinde die politieagenten te dwingen hem, verdachte, niet aan te houden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 sub a, primair, 2 sub b, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
2 sub a, primair -
zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte rade;
2 sub b -
plegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
3 -
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd;
Strafbaarheid
Omtrent de verdachte is op 6 april 2010 gerapporteerd door de gedragsdeskundigen A.T. Spangenberg, psycholoog, en J.H. van Renesse, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) in Utrecht. Dit rapport houdt met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Onderzochte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten ADHD, misbruik van middelen, een periodieke explosieve stoornis en een gemengde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. Deze stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van onderzochte ten tijde van het ten laste gelegde zodanig, dat die gedragingen daar mede uit verklaard kunnen worden.
In het ten laste gelegde zien we duidelijk het samengaan van de pedagogische onmacht van onderzochte, te verklaren uit zijn eigen verstoorde ontwikkeling en zijn agressieregulatieproblematiek en daarenboven in de borderline pathologie die in de relatie met medeverdachte nog versterkt wordt en zich uit in het gezamenlijk verguizen van het slachtoffer. Zij confronteert betrokkene met diens onmacht en wekt zijn woede op door te dreigen met de Raad voor de Kinderbescherming en stelt zich dermate wervend op tegenover onderzochte, dat die meent dat daardoor zijn relatie met de medeverdachte gevaar loopt. De pedagogische onmacht, angst voor een dreigende verlating en woede worden vervolgens op het slachtoffer geprojecteerd, waarmee zij de rol van zondebok krijgt en sadistisch-agressief wordt bejegend, gefaciliteerd door de ontremmende werking van speed. Onderzochte toont zich hierin, vanuit zijn behoefte om ten koste van alles controle te houden, het meest actief.
Wij adviseren om onderzochte om bovengenoemde redenen verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde.
Het hof neemt vorenstaande conclusies over en maakt die tot de zijne. Het hof is dientengevolge van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van de hiervoor bewezen verklaarde delicten een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, dat deze delicten de verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof acht de verdachte strafbaar, met inachtneming van het vorenstaande. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling Deze delicten gelden als ernstige inbreuken op de integriteit van het lichaam en de bewegingsvrijheid.
Er is gedurende een periode van circa twee weken in het gezin van de verdachte sprake geweest van zeer grof geweld, gepleegd door hem en zijn partner tegen de toen 14-jarige stiefdochter van de verdachte, [slachtoffer 1]. De verdachte heeft, samen met zijn partner, de medeverdachte [medeverdachte], [slachtoffer 1] in die periode vele malen stroomstoten met netspanning toegediend. De verdachte heeft voorts [slachtoffer 1] overgoten met heet water, ten gevolge waarvan zij tweedegraads brandwonden heeft opgelopen her en der aan haar lichaam. Tevens is [slachtoffer 1] door de verdachte en de medeverdachte opgesloten op haar slaapkamer en is het zoontje van de verdachte - ter voorkoming van zijn aanhouding -door de verdachte gegijzeld.
Wat niet uit het ten laste gelegde blijkt, is dat [slachtoffer 1] gedwongen werd op haar slaapkamer haar behoefte te doen, dat aan haar eten en drinken werd onthouden, dat zij gedwongen is om chilipepers en bedorven fetakaas met daarin vliegen te eten en dat wanneer zij ten gevolge daarvan moest overgeven, zij ook haar braaksel moest opeten. Ook werd zij gedwongen haar eigen ontlasting op te eten. De verdachte is aldus op mensonterende wijze omgegaan met een minderjarig meisje dat na een uithuisplaatsing pas sinds enkele weken weer aan de zorg van haar moeder, de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte was toevertrouwd.
Het hof houdt uitdrukkelijk rekening met de aard en ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de zeer grove omstandigheden waaronder die zijn begaan.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1], alsmede uit de letterlijke verslaglegging van het op 23 juli 2008 bij [slachtoffer 1] afgenomen studioverhoor, blijkt dat de gevolgen voor [slachtoffer 1] van het handelen van verdachte hebben bestaan uit haast onvoorstelbare gevoelens van (hevige) pijn, (doods)angst, onmacht, wanhoop, eenzaamheid en verdriet. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij haar niet enkel de zorg en liefde heeft onthouden die hij haar als stiefvader verschuldigd was, maar haar juist heeft blootgesteld aan deze gevoelens, door haar geen veilig leef- en opvoedingsklimaat te bieden.
De ervaringsregels leren dat de gevolgen voor [slachtoffer 1] heel wel mogelijk niet beperkt zullen blijven tot het toegebrachte lichamelijk letsel. De omstandigheid dat zij binnen haar eigen gezin is blootgesteld aan de genoemde gevoelens van (hevige) pijn, (doods)angst, onmacht, wanhoop, eenzaamheid en verdriet, brengt met zich dat [slachtoffer 1] zelfs haar stiefvader en moeder niet kon vertrouwen en bij hen geen geborgenheid kon vinden. Integendeel.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 oktober 2009, waaruit ten nadele van de verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van onder meer het plegen van mishandeling en zware mishandeling.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden en met hetgeen daaromtrent is gebleken uit het maatregelrapport van de Reclassering van 17 november 2008, het maatregelrapport van de Verslavingszorg Noord Nederland van 10 april 2009, het voorgenomen indicatiebesluit van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 2 april 2009, het briefrapport van psychiater R.M. Coutinho van 1 augustus 2008, het rapport van B.T. Takkenkamp, psychiater, van
20 november 2008, het rapport van G. de Bruijn, klinisch psycholoog/psychotherapeut, van 19 november 2008 en het hierboven genoemde PBC-rapport, alsmede hetgeen overigens uit het strafdossier is gebleken.
Het hof overweegt voorts dat de verdachte in zijn hoedanigheid van (stief)vader voor de kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een bijzondere zorgplicht heeft gehad. Hij was medeverantwoordelijk voor het waarborgen van een veilige leefomgeving en voor de ongestoorde ontwikkeling van beide kinderen. Niet alleen is de verdachte in deze zorgplicht zeer ernstig tekortgeschoten, maar bovendien is het de verdachte zelf geweest die een bedreiging heeft gevormd voor de veiligheid van de kinderen. Hoewel het zo moge zijn dat het complexe gezinssysteem waarvan sprake was, heeft gemaakt dat de verdachte met het gedrag van [slachtoffer 1] op onvoldoende adequate wijze kon omgaan, had dit aanleiding moeten zijn om contact te zoeken met de rondom het gezin in ruime mate aanwezige hulpverlening. Dat de verdachte ervoor heeft gekozen dit niet te doen maakt dat noch het gedrag van [slachtoffer 1], noch het gedrag van de medeverdachte [medeverdachte], noch de complexe gezinsproblematiek als verzachtende omstandigheden bij het bepalen van de hoogte van de straf moeten worden betrokken.
Uit het strafdossier leidt het hof af dat de bewezen verklaarde delicten zich hebben afgespeeld binnen een complexe relatie tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte], alsmede binnen een bijzonder problematische gezinssituatie.
De verdachte vervulde bij de initiëring, totstandkoming en uitvoering van de delicten een sleutelrol, zij het dat de medeverdachte [medeverdachte] zich daarbij evenmin onbetuigd heeft gelaten. Naar het oordeel van het hof is noch gebleken, noch aannemelijk gemaakt of geworden dat de invloed en rol van de medeverdachte [medeverdachte] daarbij dermate bepalend is geweest in het geheel en op het gedrag van de verdachte, dat dit aanleiding zou kunnen vormen tot matiging van de duur van de aan de verdachte op te leggen straf.
Met betrekking tot de omstandigheid dat het speedgebruik (en het niet innemen van medicatie) faciliterende factoren zijn geweest bij het tot stand komen van de bewezen verklaarde feiten, overweegt het hof dat het deze factoren evenmin aanmerkt als verzachtende omstandigheid. De delicten hebben plaatsgevonden in een tijdspanne van circa twee weken. De verdachte had in die periode kunnen en moeten bemerken welke invloed het drugsgebruik en onthouding van medicijnen op zijn houding ten opzichte van het gezin en met name [slachtoffer 1] had. De verdachte had naar aanleiding daarvan zijn middelengebruik kunnen en moeten aanpassen en had daarmee mogelijk de totstandkoming van (een deel van) de strafbare feiten kunnen voorkomen.
Het hof is op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door de verdachte begane strafbare feiten van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van hierna te noemen duur noodzakelijk en geboden is.
Daarnaast is het hof van oordeel dat aan de verdachte een maatregel dient te worden opgelegd. Het hof overweegt in dit kader als volgt.
In eerste aanleg is door de gedragsdeskundigen B.T. Takkenkamp en G. de Bruijn gerapporteerd over de verdachte (en over de medeverdachte [medeverdachte]).
Het hof heeft ter terechtzitting van 2 november 2009 de observatie van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in het PBC bevolen, omdat op die wijze mogelijk meer inzicht kon worden verkregen in de vraag of sprake is van afhankelijkheid van de verdachte ten opzichte van de medeverdachte [medeverdachte] en hoe de interactie tussen de verdachte en die medeverdachte verloopt.
Het - hierboven reeds genoemde - PBC- rapport van 6 april 2010 houdt, naast hetgeen hierboven reeds is aangehaald, onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Psychologisch onderzoek -
Tijdens de onderzoeksperiode kreeg betrokkene voornamelijk vorm in relatie tot [medeverdachte]. Er is voortdurend sprake van aantrekken en afstoten, niet met en niet zonder elkaar kunnen. Zij worden zo door elkaar in beslag genomen dat zij een eigen vulkanisch eiland creëren, onbereikbaar voor de omgeving.
Betrokkene is snel overprikkeld en heeft moeite om de wereld om zich heen te ordenen en te structureren en te begrijpen en is voor zijn gedrag sterk gebaat bij externe structuur en duidelijkheid. In de relatie met zijn partner zijn dit juist factoren die ontbreken, hetgeen tot gevolg heeft dat het leidt tot meer onbegrip, angst, wantrouwen, spanning en agressie. Anderzijds is zijn vrouw degene die voortdurend bij hem terugkeert (constante factor) en zij is in staat, ten koste van haarzelf, hem te kalmeren. Betrokkene heeft moeite om zich te kunnen verplaatsen in een andere context dan de zijne. Dit zorgt ervoor dat beelden die niet geheel stroken met zijn plaatjes, al snel als onbekend en beangstigend worden ervaren.
In de relatie met zijn partner [medeverdachte], die beschreven kan worden als een zwakbegaafde vrouw met een borderline stoornis en wier gedrag gekenmerkt wordt door wisselvalligheid, blijkt betrokkene nog minder in staat zijn leven te structureren, te ordenen en overzichtelijk te houden. Betrokkene wordt als het ware meegezogen, mede door zijn eigen beperkingen, in een heftige borderline dynamiek waaruit beiden niet lijken te kunnen ontsnappen. Met name de borderline aspecten binnen de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene worden extra geactiveerd in deze partnerrelatie.
Psychiatrisch onderzoek -
Met zijn vrouw en medeverdachte ontstaat (mede op grond van haar persoonlijkheidsstoornis) een typische borderline relatie met als voornaamste karakteristiek het wederzijds aantrekken en afstoten, omdat zowel psychische intimiteit als afstand door beiden niet kunnen worden verdragen.
Betrokkene lijkt in deze relatie, vooral door zijn fysieke uitstraling, de dominante partner, maar in de relatie met zijn huidige vrouw lijkt zij toch op metaniveau de touwtjes in handen te hebben doordat zij over een winnende troef beschikt: seks, een betaalmiddel waar betrokkene veel, zo niet alles voor over heeft.
In deze onderlinge relatiestrijd waarin zij elkaars 'intimate enemy' zijn, worden de kinderen ingezet als pionnen in wisselende coalities, waarna uiteindelijk voor [slachtoffer 1] de rol van zondebok uitkristalliseert. Zij werft immers naar betrokkene en roept daarmee de jaloezie van zijn vrouw op maar bij hem tevens de angst dat zijn vrouw hem zal verlaten. In een door speed gestimuleerde reeks van gewelddadige handelingen wordt deze zondebokrol letterlijk uitgeageerd, waarna beiden, tijdelijk immers ontdaan van de op de zondebok geprojecteerde eigen onlusten, in slaap vallen.
Voor de kans op recidive spelen vooral de gestoorde agressieregulatie en de (pedagogische) onmacht een grote rol naast de borderline en antisociale problematiek. Er is, indien onbehandeld, een grote mate van waarschijnlijkheid dat onderzochte vanuit zijn borderline pathologie (met name de angst voor verlating en de behoefte aan controle van de relatie) snel een nieuwe partner zal vinden met vergelijkbare problematiek. Zeker wanneer onderzochte daarnaast ook stimulerende middelen gebruikt en/of zijn ADHD-medicatie staakt, zullen aan zijn zorg toevertrouwde kinderen risico lopen om verwaarloosd en mishandeld te worden.
Wij adviseren tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Het hof kan zich met de in voormeld PBC-rapport weergegeven bevindingen en conclusies verenigen. Dat betekent dat het hof, met de gedragsdeskundigen, van oordeel is dat het recidiverisico reëel is en dat dit niet zonder klinische behandeling in voldoende mate kan worden verminderd. De verdachte en zijn raadsman hebben ter terechtzitting van het hof van 9 april 2010 de noodzaak van oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging onderschreven.
Nu gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de hiervoor bewezen verklaarde delicten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, de onder 2 sub a,primair, 3 en 4 bewezen verklaarde delicten misdrijven betreffen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist, zal het hof deze maatregel, conform de eis van de advocaat-generaal, - naast gevangenisstraf - opleggen.
De verdachte heeft het hof verzocht hem geen langdurige gevangenisstraf op te leggen, teneinde zo spoedig mogelijk te kunnen aanvangen met zijn behandeling.
Het hof wijst erop dat ingeval van oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de verdachte (in beginsel) na het ondergaan van één derde deel van de gevangenisstraf, in aanmerking kan komen voor plaatsing in een TBS-kliniek.
Ten aanzien van het beslag
Onttrekking aan het verkeer -
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen handboog met
15 pijlen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het voorwerpen betreft die aan de verdachte toebehoren en bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane strafbare feiten zijn aangetroffen, en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Verbeurdverklaring -
Met betrekking tot de in beslag genomen elektriciteitssnoeren, groene kabel van ongeveer 20 meter en waterkoker is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat het voorwerpen betreft met behulp van welke de strafbare feiten zijn begaan. Als zodanig zijn deze voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring.
Teruggave -
Onder de verdachte is tevens een slijpmachine in beslag genomen. Het hof zal daarvan de teruggave aan de verdachte gelasten.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 21 september 2006 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 21 september 2006.
De proeftijd is op 6 oktober 2006 ingegaan.
De officier van justitie heeft op 29 december 2008 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke straf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis het bevel was gegeven, dat deze straf voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de thans aan de orde zijnde ten laste gelegde feiten.
Nu gebleken is dat veroordeelde de thans aan de orde zijnde bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 37a, 37b, 47, 57, 282, 282a, 300, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het aan de verdachte onder 2 sub a, primair, 2 sub b, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 sub a, primair, 2 sub b, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart aan het verkeer onttrokken:
handboog met 15 pijlen;
verklaart verbeurd:
elektriciteitssnoeren, groene kabel van ongeveer 20 meter en een waterkoker;
gelast de teruggave aan de verdachte van:
een slijpmachine;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 21 september 2006 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. W.F. van Zant, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. W.F. van Zant is buiten staat dit arrest te ondertekenen.