ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1811

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002433-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen en aanwezig hebben van cocaïne met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1974 en thans verblijvende in PI Noord, werd beschuldigd van het dealen van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van zes maanden geëist, met aftrek van het voorarrest.

Het hof oordeelde dat de verbalisanten gerechtigd waren om de fiets van de verdachte te onderzoeken, omdat zij redelijkerwijs konden vermoeden dat hij zich schuldig maakte aan overtredingen van de Opiumwet. De verdachte had eerder al veroordelingen voor soortgelijke misdrijven, wat de ernst van de zaak vergrootte. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd, omdat er geen proces-verbaal van de eerste aanleg was, waardoor het hof niet kon beoordelen of het onderzoek daar correct was uitgevoerd.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en het rapport van de reclassering. De uitspraak benadrukt de noodzaak van strenge handhaving van de Opiumwet en de gevolgen van drugshandel voor de volksgezondheid.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002433-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-880236-08
Arrest van 16 april 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 25 september 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.H. Gart, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De beslissing op het hoger beroep
Van de terechtzitting in eerste aanleg is geen proces-verbaal opgemaakt. Daarom kan het hof niet beoordelen of het onderzoek in eerste aanleg overeenkomstig de wet heeft plaatsgevonden en of het vonnis aan de wettelijke eisen voldoet. Het vonnis zal om deze reden worden vernietigd en het hof zal opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2008 tot en met 3 juni 2008, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland (meermalen) (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 30 oktober 2007, te [plaats], (althans)in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijfjaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is door de raadsman van verdachte betoogd dat de verbalisanten de fiets niet aan een onderzoek hadden mogen onderwerpen, omdat er geen redelijke verdenking bestond dat verdachte zich schuldig maakte aan overtreding van de Opiumwet. De raadsman concludeert dat deze gestelde onrechtmatigheid tot bewijsuitsluiting en vrijspraak dient te leiden.
In artikel 9 van de Opiumwet is, onder meer, bepaald dat opsporingsambtenaren toegang hebben tot vervoermiddelen waarvan hun bekend is, of waarvan redelijkerwijze door hen kan worden vermoed, dat daarmee of daarin middelen als bedoeld in lijst I en II aanwezig zijn, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Uit het relaas van de verbalisanten die de fiets hebben onderzocht (stam-proces-verbaal) blijkt, onder meer, het volgende. De verbalisanten zien verdachte op de betreffende fiets rijden en hij stopt bij de [fontein] in [plaats]. Deze plaats is bij hen bekend als plaats waar veelvuldig harddrugs worden verhandeld. Vervolgens zien ze twee personen op een fiets bij verdachte stoppen. Eén van die personen was bij hen ambtshalve bekend als gebruiker en dealer van verdovende middelen. De andere persoon overhandigt iets aan verdachte. De twee personen fietsen weer weg. Naar aanleiding van deze waarneming besluiten de verbalisanten verdachte en zijn fiets te controleren op de grond van de Opiumwet.
Het hof is van oordeel dat de verbalisanten na deze waarnemingen redelijkerwijze konden vermoeden dat verdachte middelen van lijst I en/of II van de Opiumwet bij zich had en dat zij derhalve bevoegd waren de fiets van verdachte te onderzoeken.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Voorts is door de verdachte aangevoerd dat het weliswaar zijn fiets was waarin cocaïne is aangetroffen, maar dat de cocaïne niet van hem was en hij de fiets eerder had uitgeleend aan een Surinaamse jongen. Hij wist niet dat er cocaïne in zijn fiets zat.
Het door de verdachte gestelde uitlenen van zijn fiets is het hof niet aannemelijk geworden. Hetgeen door de verdachte wordt beweerd kan niet gecontroleerd worden, omdat verdachte geen enkel verifieerbaar feit heeft aangegeven.
Het opzettelijk aanwezig hebben acht het hof bewezen op grond van het aantreffen van de cocaïne in verdachtes fiets en de waarnemingen van verbalisanten die het hof hierboven heeft weergegeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij op 22 januari 2008 te [plaats],ïin de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde coca?ne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan
EN
hij op 3 juni 2008 te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op 30 oktober 2007, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het dealen van cocaïne. Daarnaast is op een ander moment bij hem een hoeveelheid cocane aangetroffen. Door zijn handelen heeft verdachte het gebruik van cocaïne, een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid, bevorderd en de gezondheid van de gebruiker in gevaar gebracht.
Het hof houdt rekening met een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 februari 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook opiumdelicten. Eén van deze veroordelingen betreft een veroordeling tot een gevangenisstraf door dit hof op 21 augustus 2003 voor, onder meer, het overtreden van artikel 2 van de Opiumwet.
Op 8 juli 2008 is door de afdeling reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland een voorlichtingsrapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. Daarin staat beschreven dat verdachte cocaïne snuift en blowt, maar naar eigen zeggen niet verslaafd is. Volgens de reclassering ontkent verdachte problemen te hebben en is het vanuit reclasseringsoogpunt niet mogelijk een zinvol plan van aanpak te realiseren.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Evenals de rechtbank zal het hof een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 43a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van twee maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. F.W.J. den Ottolander, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier, zijnde mr. Anjewierden en mr. Den Ottolander voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.