ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1320

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000725-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor oplichting en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor oplichting, valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse en vervalste geschriften. De politierechter had bij verstek geoordeeld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald ter waarde van € 7.900,-, dat hij aan de Staat moest betalen. De veroordeelde heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de veroordeelde aangevoerd dat er kosten zijn gemaakt die in mindering moeten worden gebracht op het geschatte voordeel. Ook is er een beroep gedaan op de draagkracht van de veroordeelde, die volgens de raadsman al geruime tijd op bijstandsniveau leeft. De advocaat-generaal heeft echter gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 7.900,- wordt vastgesteld en dat de veroordeelde dit bedrag aan de Staat moet betalen.

Het hof heeft de argumenten van de raadsman verworpen. Het hof oordeelde dat alleen kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict in mindering kunnen worden gebracht op het geschatte voordeel. De door de raadsman genoemde kosten werden niet als zodanig erkend. Ook werd geoordeeld dat er geen in rechte toegekende vordering van een benadeelde derde was, waardoor het verweer op dit punt eveneens werd verworpen. Het hof concludeerde dat de draagkracht van de veroordeelde pas in de executiefase aan de orde kan worden gesteld, en dat er geen aanwijzingen waren dat de veroordeelde in de toekomst niet zou kunnen betalen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 7.900,- en de veroordeelde werd verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000725-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-758096-07
Arrest van 14 april 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 27 februari 2008, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1957] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. T.W. Delhaye, advocaat te Burgum.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft bij voormeld vonnis, bij verstek gewezen, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 27 februari 2008 van voormelde politierechter in de strafzaak met parketnummer 17-758096-07, het door veroordeelde uit baten van de door hem gepleegde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 7.900,- en hem de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden vastgesteld op € 7.900,- en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat, ter ontneming van dat voordeel .
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden (parketnummer 17-758096-07) ter zake van oplichting, valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse en vervalste geschriften als ware deze echt en onvervalst, meermalen gepleegd, veroordeeld tot straffen.
De veroordeelde heeft uit het bewezen verklaarde handelen voordeel verkregen.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 11.250,-. Ingevolge artikel 36e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen bij de schatting van het voordeel in mindering gebracht. Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 27 februari 2008 is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van
€ 3.350,-. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dan ook geschat op een bedrag van (€ 11.250,- minus
€ 3.350,-) = € 7.900,-.
Bespreking verweren
Kosten
De raadsman van veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat veroordeelde gedurende een periode van vier maanden kosteloos voor het taxibedrijf van aangeefster [benadeelde 2] heeft gewerkt. De kosten die veroordeelde aldus heeft gemaakt, dienen volgens de raadsman in mindering te worden gebracht op het geschatte voordeel.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Alleen kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict kunnen in mindering worden gebracht op het geschatte voordeel. Niet is gebleken dat in de onderhavige zaak door veroordeelde dergelijke kosten zijn gemaakt. De door de raadsman genoemde kosten zijn niet als zodanige kosten aan te merken. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het hof bij de vaststelling van het weder-rechtelijk verkregen voordeel rekening dient te houden met de mogelijkheid dat aangeefster [benadeelde 2] een civiele vordering tegen veroordeelde in zal dienen. Het door veroordeelde verkregen voordeel zou daarom op nihil gesteld moeten worden.
Het hof overweegt hieromtrent dat geen sprake is van een in rechte toegekende vordering van een benadeelde derde als bedoeld in het zesde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Draagkracht
De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat het hof bij de vaststelling van het te betalen bedrag rekening dient te houden met het feit dat veroordeelde al geruime tijd een inkomen op bijstandsniveau geniet en dat niet te verwachten valt dat zijn financiële situatie in de nabije toekomst zal verbeteren.
Sinds de wijziging van artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht bij Wet van 8 mei 2003, in werking getreden op 1 september 2003, en gelet op de Memorie van Toelichting bij die wet, dient de draagkracht van de veroordeelde in beginsel pas in de executiefase aan de orde te worden gesteld, en wel op de voet van het bepaalde in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid.
Gelet hierop verwerpt het hof het gevoerde draagkrachtverweer, nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie.
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen om € 7.900,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag, waarop het door veroordeelde [veroordeelde] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van € 7.900,-;
legt de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van zevenduizend negenhonderd euro ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. P. Koolschijn en
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier.