ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1320
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- A.J. Rietveld
- P. Koolschijn
- D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor oplichting en valsheid in geschrift
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor oplichting, valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse en vervalste geschriften. De politierechter had bij verstek geoordeeld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald ter waarde van € 7.900,-, dat hij aan de Staat moest betalen. De veroordeelde heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de veroordeelde aangevoerd dat er kosten zijn gemaakt die in mindering moeten worden gebracht op het geschatte voordeel. Ook is er een beroep gedaan op de draagkracht van de veroordeelde, die volgens de raadsman al geruime tijd op bijstandsniveau leeft. De advocaat-generaal heeft echter gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 7.900,- wordt vastgesteld en dat de veroordeelde dit bedrag aan de Staat moet betalen.
Het hof heeft de argumenten van de raadsman verworpen. Het hof oordeelde dat alleen kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict in mindering kunnen worden gebracht op het geschatte voordeel. De door de raadsman genoemde kosten werden niet als zodanig erkend. Ook werd geoordeeld dat er geen in rechte toegekende vordering van een benadeelde derde was, waardoor het verweer op dit punt eveneens werd verworpen. Het hof concludeerde dat de draagkracht van de veroordeelde pas in de executiefase aan de orde kan worden gesteld, en dat er geen aanwijzingen waren dat de veroordeelde in de toekomst niet zou kunnen betalen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 7.900,- en de veroordeelde werd verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen.