ECLI:NL:GHLEE:2010:BL9721

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002806-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en strafoplegging na terugwijzing door de Hoge Raad in drugszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte was eerder door de rechtbank Groningen veroordeeld voor verschillende misdrijven, waaronder de handel in verdovende middelen en valsheid in geschrift. De Hoge Raad had het eerdere arrest van het hof van 29 juni 2006 gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbehandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, maar dat zijn raadsvrouw, mr. S. Dogan, wel aanwezig was.

Het hof heeft de tenlastelegging in zaak A onder 2, die betrekking had op de handel in hashish, niet bewezen geacht en de verdachte daarvan vrijgesproken. Voor de feiten die in zaak A onder 1 en in zaak B bewezen zijn verklaard, heeft het hof een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd. De strafmotivering was gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de grote hoeveelheid heroïne die de verdachte voorhanden had en de valsheid in geschrift die hij heeft gepleegd.

Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake was van onredelijke vertraging in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een verlaging van de op te leggen straf met tien procent. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de relevante wetsartikelen, waaronder de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002806-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-030370-00 en 18-070207-02
Arrest van 29 maart 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-030370-00 en 18-070207-02 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte mr. S. Dogan, advocaat te Utrecht.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 3 juni 2008 het arrest van dit gerechtshof van 29 juni 2006 partieel vernietigd. Het arrest van het hof was gewezen in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Groningen van 13 juni 2002. De Hoge Raad heeft het arrest van het van 29 juni 2006 vernietigd ten aanzien van de gegeven beslissing in het in zaak A onder 2 ten laste gelegde en de strafoplegging, en heeft de zaak in zoverre naar dit hof teruggewezen om, met inachtneming van zijn arrest, op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het in zaak A onder 2 aan verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren, en dat het hof aan verdachte, wegens de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B ten laste gelegde feiten zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van zeshonderd dagen, met aftrek.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover na terugwijzing van de Hoge Raad aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan hoger beroep onderworpen, ten laste gelegd, dat:
zaak A, onder 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 1997 tot en met 26 november 2001, te [plaats], althans in het arrondissement Groningen, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
- (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of
- (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen in zaak A onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid heroïne - te weten een kilogram - voorhanden gehad. Heroïne kan de volksgezondheid ernstig in gevaar brengen en door aldus te handelen heeft verdachte de maatschappij indirect aan dit gevaar blootgesteld. Ook heeft hij een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele circuit waarbinnen de handel in verdovende middelen plaatsvindt.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Verdachte en zijn partner ontvingen in de periode 2000-2001 gezamenlijk een bijstandsuitkering en hebben nooit wijzigingen in hun financiële situatie aan de Sociale Dienst doorgegeven, terwijl verdachte inkomsten genoot van de exploitatie van het genoemde café. Verdachte heeft in die periode derhalve een hogere uitkering ontvangen dan waarop hij recht had en daarmee de uitkerende instantie financieel nadeel berokkend.
Het hof heeft voorts gelet op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 17 mei 2006, waaruit blijkt dat verdachte zich vaker schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
Gelet op de ernst van de in zaak A onder 1 en in zaak B bewezenverklaarde feiten kan niet met een andere of mindere straf worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur. Het hof acht in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden passend en geboden.
In deze zaak is sprake van onredelijke vertraging. Het hof is op grond daarvan in zijn arrest van 29 juni 2006 reeds tot verlaging van de op te leggen straf gekomen.
Weliswaar is na het instellen van het cassatieberoep op zichzelf geen sprake van undue delay, nu zowel de behandeling door de Hoge Raad als de behandeling door het hof na terugwijzing telkens binnen twee jaren heeft plaatsgevonden, maar de totale behandelingsduur is zodanig, dat het hof het passend acht om de aan verdachte op te leggen straf met tien procent te verlagen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan hoger beroep onderworpen, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt de straf ter zake van de in zaak A onder 1 en in zaak B bewezenverklaarde, en in het voornoemd arrest van 29 juni 2006 gekwalificeerde feiten op een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde v??r de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G. Dam en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier.